thema:

Een poëtische reconstructie: Patrick Beurard-Valdoye en de Lysaker Merzbau

Rond 1920 begint Kurt Schwitters in zijn huis in Hannover met het bouwen van een zuilvormige sculptuur die hij aanvankelijk die Kathedrale des erotischen Elends noemt, en die over de jaren zal uitgroeien tot de eerste Merzbau: een organisch uitdijende driedimensionale collage die ten slotte verschillende vertrekken in het huis in beslag neemt; een groeiend geheel van grotten, hoeken en nissen met sculpturen, collages en andere artefacten, waaronder ook werk van bevriende kunstenaars.

In 1937 vlucht Schwitters, wiens werk als Entartete Kunst is aangemerkt, naar Noorwegen, waar hij al enige jaren de zomers doorbrengt op het eilandje Hjertøya bij Molde, in een piepklein tot vakantiehuisje verbouwd en vermerzt schuurtje. Hij vindt een appartement in Lysaker, even buiten Oslo, en begint in de tuin, clandestien, aan een nieuwe Merzbau, die hij Haus am Bakken, het huis op de helling, doopt. Hij bouwt eigenhandig een half in de grond verzonken stenen fundering met daarop een goed gecamoufleerde houten bovenbouw, en graaft eronder nog een kelder uit. Alleen van onderaf de helling is het bouwsel te zien. Het houten gedeelte is zo gemaakt dat het vervoerbaar is, zodat Schwitters in het geval van een nieuwe vlucht zijn werk dit keer mee zal kunnen nemen. Uiteindelijk zal hem dit in 1940, als de nazi’s Noorwegen binnenvallen, niet lukken. Schwitters vlucht dan naar Engeland, waar hij als Duitser geïnterneerd wordt, en doet na de oorlog met de Merzbarn in Elterwater een laatste poging opnieuw te beginnen, voor hij in 1948 overlijdt.

De Hannoverse Merzbau is in 1943 tijdens een bombardement verwoest, die in Lysaker wordt in 1951 door spelende kinderen in brand gestoken en gaat volledig in vlammen op. Er zijn geen foto’s van bekend, alleen wat summiere beschrijvingen en schetsen. Net als in Hannover was in Lysaker de kern van de Merzbau een centrale zuil, waaronder een trap wegdraaide naar de ondergrondse ruimte, met rondom gepleisterde “grotten” opgebouwd uit door de maatschappij verworpen en weggeworpen afval: fragmenten van de werkelijkheid die Schwitters sublimeert en transformeert door ze in zijn werk te integreren. Hij noemt dit vervreemdingsproces, dat ten grondslag ligt aan zijn definitie van Merz als artistieke vrijheid en autonome ontwikkeling van de kunst, Entmaterialisierung.

Wat de Franse dichter Patrick Beurard-Valdoye doet, is in zekere zin hetzelfde, maar kan ook als een tegengestelde benadering gezien worden. In zijn poëtische Cycle des exils herstelt hij verloren gegane verbanden, verbindt losse eindjes en gaat op zoek naar de samenhang van toevalligheden. Hij maakt kortom een collage van een fragmentarisch verleden dat hij zo tot een poëtisch heden “vermerzt”.
Zoals de titel van de cyclus aangeeft, staat de ballingschap, of liever het ontheemd zijn, centraal in de boeken. Beurard-Valdoye zelf gebruikt hiervoor de term itinerrance, tevens de titel van een dichtbundel die hij publiceerde: een samentrekking van itinéraire (reisweg, traject) en errance (omzwerving). De reeks begint in 1985 met Allemandes, waarin hij zich buigt over het lot en de nalatenschap van de Franse hugenoten die vanaf de 17e eeuw naar Pruisen vluchtten. Diaire (2000) is opgebouwd rond de figuur van Jeanne d’Arc; Mossa (2002) is een reis langs de Maas, van bron tot Rotterdamse monding, waarin van dorp tot dorp en van gehucht tot gehucht woorden, namen en gebeurtenissen worden opgeroepen uit het collectieve geheugen. In La Fugue inachevée (2004) keert Beurard-Valdoye terug op Duits grondgebied, in het voetspoor van Rimbaud, Hölderlin en Bach, maar ook van de verbannen collaborateurs Pétain, Laval et Céline. Le Narré des îles Schwitters (2007), waar het hier vertaalde fragment uit afkomstig is, beschrijft de omzwervingen van Kurt Schwitters in Noorwegen en Engeland nadat hij Duitsland en het nazi-regime ontvlucht heeft. Het (voorlopig) laatste deel, Gadjo-Migrandt, zal gewijd zijn aan de Europese Roma, een volk dat in feite niet ontheemd kan zijn en desondanks in het moderne Europa zijn plaats moet vinden, en aan de Duitse intellectuelen uit de kringen van Bauhaus en het Black Mountain College die voor de oorlog naar Amerika vluchtten.

Een van de eerste dingen die bij het ter hand nemen van deze boeken opvalt, is hun omvang, voor poëzie gigantisch: 320 bladzijden voor Le Narré des îles Schwitters, voor Mossa zelfs zo’n 600. Deze overvloed, waarin je als lezer soms bijna kopje onder gaat, komt voort uit de doelstelling van het genre, de narré – je zou het kunnen vertalen met verhaling – zoals Beurard-Valdoye dat voor deze cyclus gedefinieerd en uitgewerkt heeft: “Noch fictie, noch verhaal, noch biografisch essay: de verhaling. De verhaling als middel om in de huid van plaatsen te kruipen – een machine die tijd in ruimte verandert.”

La grande et la petite histoire, zoals men in het Frans zegt, de officiële Geschiedenis en de plaatselijke of persoonlijke anekdote, laten hun afdruk in de ruimte achter. De afwezigheid is een aanwezigheid, net zoals het spoor, de ruïne, het fragment dat zijn. Patrick Beurard-Valdoye laat de historische ruimte in zich resoneren, deels door archiefonderzoek en een uitgebreide documentatie, deels door hem ter plekke met haast archeologische precisie in zich op te nemen, zodat die aanwezigheid, die resonantie, door de dichter heen in de tekst zijn neerslag kan vinden. De zeer wisselende vorm van de narré (verzen, ritmisch proza, opsommingen, enz.) wordt vervolgens bepaald door de ruimte die hij tot uitdrukking wil brengen. Beurard-Valdoye gebruikt hiervoor zelfs de term ekphrasis. Van belang is daarbij dat de tekst boven het referentiële uitstijgt en autonoom functioneert, zonder de meerduidigheid en meervoudigheid van de geschiedenis te verliezen. Zoals Beurard-Valdoye op de omslag van La Fugue inachevée schrijft: “Poëzie is ook het slapeloze geheugen van de witte bladzijden van de geschiedenis. Poëzie spreekt geen enkel oordeel uit. Ze legt ongebruikelijke verbanden tussen gebeurtenissen. Ze schept de verhaling. Ze neemt het denkbeeld van de waarheid onder vuur. Ze probeert een ander woord te vinden voor het toeval. Mijn poëzie.”

Het is dus de vorm van de verhaling die aan de dingen hun hernieuwde aanwezigheid verleent. Ook de formele opbouw van het hierna volgende fragment is op die manier, in samenhang met de schaarse beschikbare informatie over het atelier am Bakken, tot stand gekomen. Het is een poëtische reconstructie, een bijna ruimtelijke schets, ontstaan uit observaties, citaten van Schwitters en anderen, en een uitgebreide kennis van zijn leven en werk. Wie die kennis niet deelt zal zeker het een en ander ontgaan, maar deze tekst kun je ook in zijn raadselachtige samenhang ondergaan, zoals nietsvermoedende bezoekers die de Merzbau binnenstapten ongetwijfeld niet meteen in één oogopslag het werk van Schwitters doorzagen.

Voor meer informatie over en foto’s van de verschillende Merzbauten of wat ervan rest:

www.merzbarn.net
www.kunstgeografie.nl

merzbau

Over de auteur:

Kim Andringa (1977) studeerde Frans en vergelijkende literatuurwetenschap. Ze is literair vertaler uit en naar het Frans, redactielid van Terras en universitair docent vertalen aan de universiteit van Luik.