thema:

Gedicht

van oudsher uit stamboom en uit mijn genie
tripten de munten op lieflijke pootjes en rookten mijn schoorstenen
in de gloedvolle nabrand van de dakvorst mortieren.
alles wat ik raakte was ijzer en het besmette mij allergewiekst
met voordeel uit delven en smelten gegoten.
goud was ooit al aan midas vergeven en dat raakte mij niet
want ook ijzer en koper en brons brachten mij goud in losse
realen van zilver die mijn beurzen en schatkisten boeiden
maar mijn vleselijke stoffen vrij lieten bewegen.
ik had ook niet de ezelse oren van midas, ik gaf niet om de wind
door het riet doch slechts om ’t geluid van rinkel en winkel
en een gieteling was voor mij niet een merel maar
voorbode van een geschutsstuk dat rechtvaardig kan blaffen.
rijk was het leven, tot sterven bereid.
later meende ik vrede uit oorlog te hebben geschapen.
ik, lodewijk trip.
zeker op mijn drie klompjes!

Over de auteur:

B. Zwaal (1944) is dichter en was regisseur bij bewegingstheater BEWTH. Hij publiceerde fiere miniature (1984), bos in ‘t rot (1986), loofhut morelle (1988), dwang parasang (1990), delta methusalem (1993), dat vat (1996), zee bestookt (1999), een drifter (2004), zouttong (2008) en oever drinkt oever (2013).