thema:

Ik – I

Vertaling:

Het eerste wat K deed toen hij wakker werd, was zijn ogen sluiten. Weer sluiten, beter
gezegd. Hij voelde zijn bestaan. Door zijn ademhaling, door de lakens, door zijn erectie.
Zo bleef hij vijf minuten liggen. Zes misschien. Daarna stond hij op. Trok het rolgordijn
omhoog, duwde zijn raam open. En hij zag de zee.
De zee?
K wist even niet hoe hij het had. Alsof hij in de spiegel keek maar zichzelf niet zag. De
zee? Nee, dat kon niet, hij zou een horizon vol wolkenkrabbers moeten zien, een panorama
van blokkentorens. Hij sloot zijn ogen weer, en met gesloten ogen zag hij het voor
zich: de dichtstbijzijnde toren bestond uit paarse glaspanelen, met op het dak een wisselend
reclamebord (gisteren van IBM, wist hij nog). Iets dichter bij had je het rijtje winkels
aan de overkant van de straat: (van links naar rechts) een fastfoodtent, een 24-uursshop en
een kledingzaak. Nog iets dichter bij zag hij de voetgangers, de platanen langs de weg,
de voorbijrijdende auto’s. Dat zou ik moeten zien, dacht K, het was gewoon een illusie
daarnet. Hij opende zijn ogen.

Hij zag de zee.
Verbluft staarde hij een tijdje uit het raam. Hij zag de zee. Hij hoorde hem. Rook hem
zelfs. Misschien was het de een of andere hi-tech truc, dacht hij, een grap, of wie weet een
experiment, was hij een proefkonijn zonder dat iemand hem had ingelicht. Hij draaide
zich om en keek de kamer rond. Alles zag er normaal uit. Er was niets veranderd. Op het
eerste gezicht niet in ieder geval. Hij keerde zich weer naar het raam en rolde het gordijn
naar beneden. Misschien zat het hem in het gordijn. Hij bekeek het eens goed. Niets aan
te zien. Niet dat hij zag tenminste. Hij haalde diep adem. Telde bij zichzelf tot tien en trok
het rolgordijn weer op.

De zee.
Nu kreeg hij een droge keel. Hij bedwong zich om zijn hoofd uit het raam te steken
of om meteen naar buiten te rennen en te gaan kijken. Eerst wassen en tanden poetsen,
besloot hij. Eerst maar eens ontbijten, daarna zou alles vanzelf goedkomen.

K woonde heel klein. Zijn appartement was meer een soort comfortabele gevangeniscel.
Een kamer van vijftien vierkante meter, plus een kleine keuken en badkamer, die er als twee
oren aan vastzaten. De kamer was woon-, eet-, slaap- en werkkamer tegelijk. Er stonden
maar vier meubels in – voor meer was ook geen plaats: een bed (waarvan het frame was
uitgerust met laden voor zijn kleren), een bureau (annex eettafel), een draaistoel en een
boekenkast. De boekenkast bedekte twee muren. Maar eigenlijk had hij overal boeken liggen.
Overal. Het andere waar hij veel van had was planten. Groene planten in alle soorten
en maten. Op zijn bureau (annex eettafel) stond een laptop. In de boekenkast, ter hoogte
van zijn bed, stond een ministereosetje. Hij had geen tv.
De kamer zag er nog precies zo uit als anders. Op het uitzicht uit het raam na dan. Hij
had nog steeds stromend water (zoet water) en nog steeds elektriciteit. Gewoontegetrouw
begon hij zijn ontbijt te maken. Koffie. Geroosterd brood. Gebakken eitje. Tijdens het eten
keek hij af en toe opzij uit het raam. De zee was er nog. Meerdere keren – twee keer, om te
eerlijk te zijn – hield hij zijn klingelende mes en vork stil om naar het geruis van de branding
te luisteren. Misschien is het een droom, dacht hij, ik droom gewoon. Ik droom dit. Maar
meteen schoot hem te binnen dat hij de afgelopen nacht al had gedroomd, een droom die
hij zich zelfs nog kon herinneren. Was dit dan een droom in een droom? Nee, dat zou een
beetje al te Borges zijn. Enfin, zijn ontbijt werd koud.

Toen hij de afwas stond te doen, vond hij voor het eerst niet zo erg dat er geen raam in
zijn keukentje zat.

K trok zijn sportschoenen aan en daarna zijn jas. Hij deed de deur open. Het eerste wat
hem opviel was de stilte. Een eigenaardige stilte. Een stilte die als een wolk in de gang
hing. Zacht en luchtig, tastbaar en ontastbaar tegelijk. Hij liep een keer op en neer door de
gang. Alles leek nog hetzelfde. Maar tegelijkertijd ook niet. Hij klopte op de deur schuin
tegenover hem, daar woonde een knap jong stel (ze hadden eens een aansteker van hem
geleend). Al voor hij zijn hand hief wist hij dat hij geen gehoor zou krijgen. En dat was ook
zo. Gek genoeg slaakte hij een zucht van verlichting – waarom? Dat wist hij niet.
Hij nam de trap naar beneden (hij woonde op de tweede). Op de eerste verdieping en
de begane grond was het net zo stil. Terwijl hij de trap afliep begon hij zich af te vragen wat
hij straks zou zien. Of beter gezegd, wat hij straks hoopte te zien. Wilde hij de stad zien,
of de zee? Eerlijk gezegd wist hij het niet.

En terwijl hij zich dat nog liep af te vragen, zag hij de zee alweer.

Alsof hij meteen wilde vaststellen of de zee wel echt was, liep hij zonder af te wachten –
zonder na te denken zelfs – in de richting van het strand. Hij moest zich bedwingen om niet
te gaan rennen. De lucht was zo ijl dat hij bijna buiten adem raakte. Hij hield zijn blik strak
op de zee gericht. De zee die steeds dichter bij kwam.

Een halfuur later was K tot bedaren gekomen. Hij had drie conclusies getrokken. Of nee,
hij had drie vaststellingen gedaan.
1. De zee was echt, geen twijfel mogelijk.
2. Om een vooralsnog onopgehelderde reden was zijn vijf verdiepingen tellende flatgebouw
uit de stad A in zijn geheel naar een andere plek verplaatst.
3. Die andere plek was een kuststadje.

Daarnaast had hij drie vragen geformuleerd. Of beter gezegd, drie nog onopgeloste
zaken op een rijtje gezet.
1. Wat was er in hemelsnaam gebeurd?
2. Waren er nog andere mensen in zijn gebouw?
3. Wat was dit voor stadje? (Naam, inwoners, ligging.)

Hetgeen resulteerde in een driestappenplan.
1. De vraag wat er gebeurd was nog even laten rusten.
2. Uitzoeken of er nog meer mensen in zijn gebouw waren.
3. Het stadje verkennen.

Hij ging meteen aan de slag.

naar deel 2

Over de auteur:

Kong Yalei (1975) woont in de oude stad Hangzhou, even onder Shanghai. Hij werkte bij een bank en een krant, alvorens zich geheel aan het schrijven en vertalen te wijden. Hij publiceerde de roman Non-loser (2008), een soort kruising tussen de vroege Haruki Murakami en Alice in Wonderland, en de verhalenbundel Volcano Hotel (2013), waarin onder meer de invloed van David Lynch herkenbaar is. Hij vertaalde werk van onder anderen Paul Auster, Bret Easton Ellis en James Salter.

Over de vertaler:

Mark Leenhouts (1969) is vertaler van Chinese literatuur, recensent voor de Volkskrant en auteur van Aards maar bevlogen – Chinese literatuur van nu. Hij vertaalde werk van onder meer Han Shaogong, Su Tong en Qian Zhongshu.