thema:

Naastenliefde

Sinds twee weken woont er een nieuw meisje in huis. Siervis binnengehaald via het Stadsblad. Siervis genaamd Julia. Ze studeert psychologie maar heeft gisteren zonder overleg het douchegordijn weggehaald. Er hangt nu een nieuw exemplaar, lelijk groen met blauw. Een retrogordijn. De vrije verbeelding van een tropische regenbui.
Het vorige douchegordijn vond ze smerig. Ja, zo zijn er ook mensen die niet tegen kieuwen kunnen. Of bomaanslagen. Hijzelf behoort tot de categorie die makkelijk verliefd op haar kan worden.
En dan nog iets: waarom heeft ze die antislipbloemen wel laten zitten?
Hij loopt de gang op en doet het licht aan. De ijskast staat te trillen.
De trap is stofvrij. Zelfs in dit halve licht is dat zichtbaar. Voor het eerst in weken, maanden, dat Lars zijn schoonmaakbeurt netjes gedaan heeft.
In haar deur, op ooghoogte, zit een deuk. De vuistslag die het vertrek van een vroegere bewoner tot gevolg had. Niemand weet meer wie. Die deuk zit er voor altijd, maar alle stickers heeft ze van de deur afgeweekt. Net naast de deuk klopt hij aan.
Hij is zijn bivakmuts vergeten: één kieuw en twee ooggaten.
‘Ja,’ zegt een stem.
Hij opent de deur. Ze heeft een mouwloos T-shirt aan. De ogen staan ernstig. Alsof hij haar stoort.
‘Hoi,’ zegt hij.
‘Hoi,’ zegt ze. Haar borsten zijn niet al te groot.
‘Wat ik me afvroeg: heb je nog iets nodig? Ik moet nog even naar de supermarkt… Als je wilt neem ik hagelslag voor je mee.’
Ze lacht niet.
Hij moet een kaartje kopen voor zijn oma die overmorgen 75 wordt. Zul je het niet vergeten? De stem van zijn moeder op zijn mobiel.
‘Niks nodig,’ zegt ze. ‘Dank je.’
‘Oké. Ik dacht ik vraag het even.’
‘Er is toch dat bord om dingen op te schrijven?’
‘Precies,’ zegt hij, ‘maar misschien was je het vergeten.’ Waarom haalt ze niet even een hand door dat haar? Dan kan hij zien of ze haar oksels geschoren heeft.
‘Dan ga ik. Excuses voor de storing.’
Hij trekt de deur dicht. De plekken waar de stickers hebben gezeten zijn verkleurd. Haar volgende project is waarschijnlijk het onkruid op het dakterras. Er liggen daar zeker 80 trottoirtegels van 30 bij 30 cm, ondergrond voor Lars’ jeu-de-boulescompetitie. Ertussen zit onkruid van de onschuldigste soort, onkruid waarmee je niet eens thee zou kunnen zetten.
Hij daalt de trap af. Lieve oma, gefeliciteerd met je negenenzeventigste verjaardag. Een priemgetal! Doe de groeten aan opa. Hoe is het met zijn pacemaker? Ik denk nog vaak aan jullie en jullie prachtige douchegordijn. Liefs, Matthijs.
Ook de gang beneden is gestofzuigd. Het hele huis zal minder stoffig worden. Wie kan daar tegen zijn?

 

*

 
In de supermarkt keurt hij de hagelslag geen blik waardig, pakt in vogelvlucht twee pakken koffie en loopt door naar de kassa’s.
De Marokkaanse schoonheid zit achter kassa vier. De meeste meisjes zijn opgemaakt, zij nooit. Omdat ze het niet nodig heeft. Ze draagt ook geen hoofddoek.
Er is een magere man voor hem in een donkerblauwe regenjas die veel vlees koopt. Karbonades beklemd onder een laagje folie. Zeker vier pakken. Terwijl het hier voor meer dan één caissière ramadan is.
De sirene ziet hem pas als hij zijn twee pakken koffie op de band legt. Op een donderdagavond toen hij net voor sluitingstijd bier kwam halen, heeft hij haar een keer uitgenodigd om jeu de boules te komen spelen. Ze begon keihard te lachen. Jeu de boules? Op een dakterras?! Dat het meestal in een pokeravond ontaardde had hij er niet bij verteld.
Als hij aan de beurt is glimlacht ze. Haar ogen zijn zwart.
‘Tot de volgende keer,’ zegt ze als hij de pakken van de band grist.
‘Ja,’ zegt hij. Ze lacht alsof ze alles van hem weet.
 
Op weg naar de uitgang komt hij langs het prikbord, waaraan een chaos van rechthoekige kaartjes kleeft. Ergens in die overvloed moet een mededeling verstopt zitten die zijn hele leven in een klap zin zal geven. Een geschreven fluistering.
Vandaag is een dag als geen andere. De hele wereld op grijpafstand.
 

TE KOOP LEREN HANDSCHOENEN
Z.G.A.N. PRIJS N.O.T.K. O6…

 
Dames- of herenhandschoenen? Wie niet nauwkeurig is verdient ook geen reactie. De macht ligt hier bij hem. Zo kijkt God op de wereld neer. Niet altijd met mededogen.
Iets verderop staat: WIE HELPT MIJ AAN EEN KAMER? Ernaast: OPPAS GEVRAAGD. Eerbare existentiële vraagstukken, maar dan leest hij wat hij zoekt, geen twijfel mogelijk: ‘VERMIST!!! WIE HEEFT POLLY GEZIEN?’
Er is een gekopieerde foto van een kat met twee valse ogen, van die criminelenbalkjes maar dan in geel. OPVALLEND GRIJS GESTREEPT. Verder een naam en een 06 maar ook een adres: LEONIE VAN DAM, VAN OSTADESTRAAT 89. Een studente hoogstwaarschijnlijk. De openbaring van een kat.
Wie heeft mijn lieve Polly gezien. Hij kan haar uit de droom helpen! De Van Ostadestraat is een paar blokken verder.
Met het kaartje in zijn achterzak komt hij buiten. Leonie, een studente die haar kat kwijt is.
In de dierenwinkel zijn alle dieren levend. Het glas spiegelt. Hij heeft twee gewichtloze bakstenen vast. Misschien kan hij beter die handschoenen kopen.
Bij de souvenirshop staan vijf ansichtcarrousels. Later misschien.
 
In de keuken duwt hij één pak in de kast en knipt het andere open, giet de koffie in de bus. Iedereen zit op zijn kamer. Het terras is leeg, maar het onkruid staat er nog. Het beweegt een beetje in de schemer.
Hij loopt naar Julia’s kamer en klopt aan. Dezelfde gedempte stem zegt: ‘Ja.’
Hij doet de deur open. ‘Er is weer koffie,’ zegt hij.
‘Mooi,’ zegt ze. Ze staat voor haar bureau, alsof ze iets verbergt. Haar armen hangen slank naast haar lichaam, zicht op haar oksels zit er niet in. Haar blonde haar valt tot over haar schouders. Het lijkt alsof ze staat te oefenen om een plakplaatje te worden.
‘Je zult wel denken wat nu weer, maar waar ik voor kom: je moet de groeten hebben van Leonie.’
De oproep zit in zijn achterzak. Polly is zeker dood, versteend in de koplampen van een tram.
‘Leonie wie?’
‘Studeert ook psychologie. Van Dam. Leonie van Dam.’
‘Ken ik niet.’
‘Zij jou wel. Ze is vierdejaars. En student-assistent. Je moet haar kennen. Kom op…’ Haar schouders komen een stukje omhoog, de wenkbrauwen.
‘Bij wie is ze assistent dan?’
‘Dat zou jíj moeten weten.’
Ze zwijgt en kijkt hem schattend aan. Blijft precies voor het geheim op haar bureau staan.
‘Ik moet verder,’ zegt hij.
Hij sluit de deur. Mensen zijn onvoorspelbaar, denkt hij. Hij had haar ook kunnen wijsmaken dat hij kanker heeft.
Op zijn kamer gaat hij achter zijn laptop zitten. Met een elektronisch geruis kom het scherm tot leven.
Met Google Earth bekijkt hij hoe de Van Ostadestraat eruitziet. Een betere buurt, minder neon. Mazzel als je daar een kamer kunt krijgen.
Lieve Leonie, misschien kunnen we beter even gaan zitten.
 

*

 
Het raam van de dierenwinkel is een glazen plaat, die als wand voor twee konijnenhokken dienstdoet. Meteen erachter is een goed verlicht eldorado van zaagsel en mestlucht, maar buiten ruik je niets. Er zijn twee afdelingen, ook gescheiden door glas. Links leunen drie kleine konijnen in grijs-wit tegen elkaar, rechts heeft een spierwitte albino het rijk voor zich alleen. Hij heeft rode ogen en zit doodstil, alsof hij is opgezet.
Bij de souvenirshop zijn de ansichtkaarten naar binnen.
Een tram komt voorbij en slaat donderend linksaf. De tram geeft hem het goede voorbeeld. De tram wijst hem de weg. Hij heeft een mededeling voor Leonie van Dam.
 
De huizen in de Van Ostadestraat zijn in het echt nog statiger dan op zijn laptop. Aan elke verdieping hangt een erker, met drie ramen, een grote, twee kleinere. Hier en daar brandt licht.
Vóór hem drie glanzend gelakte deuren met elk een kijkraampje. Hij belt aan bij de middelste. Nummer 89, duidelijk een priemgetal. Een schraperig geluid klinkt.
Er hangt een geëmailleerd naamplaatje met wolkige roestvlekjes.
 

L.M. VAN DAM

 
Hij kijkt omhoog, het huis lijkt te wankelen.
De deur klikt en piept, maar de mat is leeg.
‘Hallo?’ roept hij. Hij duwt de deur verder open, stapt naar binnen. Een weg terug is er niet meer.
‘Ja, kan ik u helpen?’
Aan het einde van een rood gestoffeerde trap staat een vrouw die de veertig gepasseerd is. De vijftig ook. De moeder? Een halo van lamplicht hangt om haar heen.
‘Ik ben op zoek naar Leonie? Bent u Leonie van Dam?’
‘Ja,’ zegt ze.
‘Ik zou u graag spreken,’ zegt hij. ‘U hebt toch een kat die Polly heet?’
‘Ja.’
‘Ik zag uw kaartje in de supermarkt.’
‘Heb je nieuws?’ zegt ze. Gretige hoop klinkt in haar stem.
‘Mag ik boven komen?’
Ze zegt niets. Hij loopt de trap op, de vloerbedekking is pluizig maar niet glad.
Boven is ze magerder dan verwacht. Een tanig gezicht dat hij nooit eerder heeft gezien. Klein is ze niet. Hetzelfde postuur als zijn moeder, haar levensecht vermomde oudere zus.
‘Ik denk dat we beter even kunnen gaan zitten,’ zegt hij. Hij kijkt in de richting van de kamer, waar het lichter is en zo te horen een tv aan staat. Een stem kondigt iets aan.
‘Ja,’ zegt ze.
Onder schel applaus loopt ze de kamer in. Ze klikt de tv uit en blijft staan met de afstandsbediening in haar hand.
‘Ik las uw kaartje in de supermarkt,’ zegt hij. ‘Ik ben bang dat ik geen goed nieuws voor u heb.’
Ze gaat zitten, met een bezorgd gezicht, en legt de afstandsbediening naast zich neer. Een beige bank met een donkere bies. Hijzelf neemt een fauteuil. Opbollende leuningen als bij oma.
‘Zoals ik zei. Geen goed nieuws. Het spijt me.’ Ze kijken elkaar aan. ‘Het is als volgt,’ zegt hij, ‘gisteren liep ik langs het park en toen ik overstak, daar bij het ziekenhuis, bij de hoofdingang, zag ik midden op het zebrapad een dode kat. Het was net gebeurd.’
De details zal hij haar besparen.
‘Het vreemde was: ik dacht dat ik hem herkende. Wij, ik bedoel in ons studentenhuis hebben we ook zo’n kat. Ik schrok…’
‘Maar hoe weet je dan dat het Polly was?’ Hij kijkt naar haar mond.
‘Nou, ik herkende Polly van de foto. Aan de tekening van de vacht vooral… de strepen. Het spijt me, maar ik voelde het als mijn plicht u op de hoogte te brengen.’
‘Je, zeg alsjeblieft je. Wil je alsjeblieft je zeggen?’
Hij knikt. Ze zwijgt. Naast haar op een tafeltje, in een zilveren lijstje, staat een foto van een man. Hij heeft een milde glimlach en grijs golvend haar. Iemand met een carrière. Op de onderste helft van zijn gezicht valt lamplicht.
‘Het spijt me echt verschrikkelijk,’ zegt hij. In haar ogen staan geen tranen. Ze lijkt nu eerder boos.
‘Ben je er zeker van?’ zegt ze. ‘Ik moet het zeker weten.’
‘Ik ben bang van wel,’ zegt hij.
Ze knikt berustend, buigt haar hoofd terwijl ze met haar linkerhand over de bank wrijft. Haar mondhoeken hangen naar beneden.
‘Ik moet erheen,’ zegt ze en staat meteen op.
‘Ik vrees dat daar nu niks meer te zien is.’
‘Ik moet er toch heen,’ zegt ze. ‘Bedankt dat je gekomen bent… Hoe was je naam ook weer?’
‘Matthijs,’ zegt hij opgelucht.
‘Dank je Matthijs,’ zegt ze en kijkt hem strak aan.
‘Ja,’ zegt hij.
Ze houdt met één hand de deur vast.
Hij stapt de gang op, waar de lamp nog brandt, en daalt de trap af.
‘Wacht, dan schrijf ik je adres op.’ Als hij zich omdraait ziet hij haar op de rug.
Ze komt terug met een pen en een blocnote. Hij geeft haar een vals adres op. Er is een generatiekloof. En waarom zou zij zijn adres willen hebben? Om naar hem toe te komen? Per driewieler of zo?
 
Buiten steekt hij over en loopt een stuk de straat in. Naast een Volkswagen kever met een zilveren antenne blijft hij staan.
Op de etage waarvan hij nu het interieur kent beweegt niets. Twee erkers hoger, in het middenpaneel van de triptiek, staat een man. Hij staart naar het krimpende licht boven de daken en rookt een sigaret, de rook deint tegen de ruit.
Ze zal zichzelf toch niets aandoen?
Haar deur gaat open. In een donkere jas haast ze zich de stenen trap af, met haar linkerhand houdt ze de kraag dicht. Alsof het koud is.
Ze loopt naar de parkkant, in de richting van de bomen die vol in blad staan. Een massief van troostend groen. Verderop, op misschien honderdvijftig meter van haar huiskamer, bevindt zich het fatale zebrapad. Ze steekt over, schuifelt zijwaarts tussen twee auto’s door en slaat aan het einde van de straat rechtsaf. Tegelijk schiet in dezelfde richting een tram voorbij. Kortsluiting komt van de bovenleiding. Alsof iemand met een magnesiumflits een foto neemt.
Als hij de hoek omslaat ziet hij haar bij de halte. Een meter of vijftig loopt hij in haar richting, verschuilt zich dan in een portiek. Als camouflage groeit er een struik, een of andere vlierbes.
Vanwege het ziekenhuis is het hier altijd druk. Ook nu. En daarom zijn er ook meerdere zebrapaden.
Dan realiseert hij zich dat ze bij de verkeerde zebra staat! Niet degene die hij steeds in gedachten had. Niet dat het wat uitmaakt. Dit is een gebeurtenis die zich buiten de logica afspeelt. Ze staat daar in volle overtuiging. Voor de rouwverwerking is dat goed.
De ene na de andere auto passeert, steeds nieuwe voetgangers komen voorbij. Niemand die zich iets van haar aantrekt. Ze staat daar maar. Het kan nog wel even duren. Tot het helemaal donker is.
 

*

 
In de dierenwinkel heerst vrede. Zacht licht valt op het zaagsel. Terwijl het verlangen in hem opkomt dat zaagsel met zijn vingertoppen aan te raken, ziet hij dat er recht voor hem een vetvlek op het raam is verschenen.
De albino heeft zich verplaatst en zit nu tegen het witboard aan. Bijna onzichtbaar geworden.
Bij zijn voordeur aarzelt hij. Op de etage van Julia brandt licht. Als hij de trap oploopt klinkt alles dof maar ongedempt. Achter haar deur is het doodstil.
Hij steekt door naar de gemeenschappelijke kamer, waar tv wordt gekeken. Julia zit naast Lars, die triomfantelijk in zijn richting kijkt. Julia heeft een shirt met mouwen aan. Haar blik is leeg. Ze haalt haar hand door haar haar. Hebben ze al aan elkaar gezeten?
Op tv de kop van Breivik. Iedereen weet inmiddels dat hij Breivik heet. Vroeger ging je nog gewoon dood van de honger. Tegenwoordig worden er overvallen en aanslagen gepleegd. Komt allemaal door het broeikaseffect.
Seks zou hem op het goede pad hebben gehouden. Voor terroristen is een aanslag een surrogaat.
‘Seks zou hem op het goede pad hebben gehouden,’ zegt hij.
Iedereen kijkt. Lars lacht, een lachje dat schrapend zijn keel uitkomt.
‘Dat zal ik doorgeven aan het hoofd der politie.’
Julia lacht ook. Je moet de groeten hebben van Leonie van Dam.
Hij blijft even staan kijken, loopt dan weg.
Op zijn kamer gaat hij op zijn bed liggen. Net als hij het gevoel heeft dat zijn geest een decimeter boven zijn lichaam zweeft wordt er geklopt.
‘Ja,’ zegt hij terwijl hij snel op de rand van zijn bed gaat zitten.
‘Doe je mee?’ Lars. Hij heeft een rode jeu-de-boulesbal vast.
‘Nee, sorry. Ik ga net douchen.’
‘Later dan?’
‘Misschien.’
De deur gaat dicht. Lars bekijkt alles feitelijk. Feit is dat er een meisje in zijn huis woont. Ze studeert psychologie. Lars studeert rechten. Hij heeft een juridische blik, zelfs het douchegordijn bekijkt hij juridisch. Maar van jeu de boules houdt hij om persoonlijke redenen.
 
De muren van de badkamer zijn helemaal droog. Het douchegordijn hangt strak als een harmonica. De plastic bloemen in de douchebak maken een fossiele indruk.
Hij kleedt zich uit. Zijn benen zijn wit maar gespierd en daarom in orde. Het licht is te fel, dat is alles.
Hij doet het licht uit. Door het raampje valt nauwelijks straatlicht. Hij doet het licht weer aan. Er ontbreekt iets. Dan ziet hij het pas: alle spuitbussen, deo’s, tubes, flessen en flesjes zijn weg. Natuurlijk. Dat is aangekondigd en unaniem goedgekeurd. De hele populatie is naar het kastje onder de wasbak verbannen.
Als hij de douche instapt voelt hij de ribbels van de antislipbloemen, de randjes zitten los. Je kunt ze er waarschijnlijk zo afkrabben. Als een korstje.
Hij draait de douche aan, mengt tot de temperatuur aangenaam is en gaat er dan onder staan. De ogen gesloten. Nadere visioenen blijven uit. Alleen de leren handschoenen verschijnen weer. Een natuurgetrouwe voorstelling. Handschoenen die zowel geschikt zijn voor jeu de boules als voor poker.
Nadat hij tot zevenentwintig heeft geteld doet hij zijn ogen open en bukt om het boeket van antislipbloemen van dichtbij te bekijken. Hij zet zijn vingers op de kleinste bloem, trekt aan het losstaande randje.
Na wat gewrik scheurt er een stukje vanaf. Hij laat het los. Langzaam drijft het naar het afvoerputje, dat smetteloos blinkt. Het verdwijnt door een van de gaatjes.
Hij gaat weer staan. Hij is opgenomen in een wolk die dik genoeg is voor een hemelvaart. Hij trekt het gordijn dicht. Het kleeft aan de tegels, het is niet alleen lelijk maar ook mooi en fris. Dat ziet hij nu.
Terwijl het water stroomt en stroomt staart hij naar het douchegordijn, strekt zijn hand uit en raakt het aan. Het is zacht als huid.
 
 

Over de auteur:

Schrijver en dichter. Publicaties: Nachtzwemmen (roman, 2006) en Onder de dieren (poëzie, 2007). In 2014 verschijnt zijn nieuwe gedichtenbundel.