´s NACHTS HALF VIER TER PLEKKE
Loop de piano langs, vinger in ´t haar,
zet de kruisbessenstruik winters, des winters,
korrelsneeuw, stap in de herfst met mijn schoen
Stap in de herfst met mijn schoen
zompige blaren loof november,
denk aan de keuken, vertaald in
avondgelui, hertengewei of takwerk,
de verbonden vloer akelei akelei geheim
Loop de piano langs
Stap in de herfst met mijn schoen
in mijn rug de villa met diverse
daken als wimpers
12 oktober 2003
***
In de sneeuw de stappen, zeker wel.
Sneeuw op het loof, de blaren, blaren van onderen.
Kuis zwart vocht. Commune, loof,
stappen. De sneeuw in, sneeuw opzij schuiven.
Bladeren, gele, over elkaar gevallen. Vergaan zullen ze
en humus zijn, als unaniem besluit,
maar daarvoor nog het overjarige zo ondoorgrondelijke
lila-lichtbruin, het lila-ondoorgrondelijk, aarde zal het zijn,
dat lichtbruin. Water, vorst, water werkt erop in.
9 november 2003
TERUG
Een vogel, aan flarden gescheurd in de lucht! Ik keer me
tegen de lucht, wis haar, rem haar, stuur haar om.
Moet het dan in de lucht zijn, moet het zijn,
toorn van welk gelaat uit de wolken, aan het ruisen slaan,
toorn uit de kronen, gramschap uit het gras,
verblinding door het meer,
wenk van de gewezen, verscheurde vleugelslag, dat is
de vloek uit de onderwereld, weten zwart
uit doorgroefde schorsen.
Mijn geel, mijn roze, mijn blauw,
sta niet toe wat gebeurd is,
mening, neem het terug!
Zo vonden wij, stiefeljaar,
honing!
19 november 2003
VERLANGEN
Hem overhalen. Groeten. Je als vogels laten horen.
Nimmer dralen. Monden met hem. Rite. Net als kussen
aankomen bij hem. Trekvogelvlucht.
De groeve, archaïsch, leidt naar de doden.
Zo is het firmament ferm. Het is
gewis. Niet zonder eigenheid. De maan
is een tekenen. De rivier gehoorzaam.
Bovenaards groeit gras.
2 januari 2004
GEESTENBEZWERING (I)
Stronk. Sleuteltje, schaaltje.
De schoenveter – van anderen, rijg-
snoeren, buiten, van vroeger.
Stronk. Strikt. Dakrand.
Het hoge raam reikt fier in de wolken,
de gierende hemelen in,
in de storm. Stomp. Vuilnisblik.
Asrooster, kachelplaat, hokkende,
gebogen vegende stronk, de durende winter,
verzonken, in zich zelf, de tuinlegende,
maar dit is mijn lijf, en de brave
kat, berin, mijn voorouder, nakomeling.
24 februari 2004
GEESTENBEZWERING (II)
De struik heeft voortgebracht: klapbessen.
Applaus. Uitlopen. Bevestiging.
Langs alle takken. Van onderen af ze
staan uit de stronk gelijk een gewei.
Was ooit zo. De zuivere horizontale lijn,
ziekenbedrand, onder je ogen, onder
je toezien.
Weet ’t niet meer.
Weer grauwe grond alleen.
Doffe grassen.
Het tempo van een liggende stuiver.
Die, uit haar leven, als munt heenging.
24 februari 2004
WEGSNELLENDE TEKST
Tover geloof de berg
heeft aan zijn voeten ander land
catacomben
wijn fijn ommuurd
tongewelf
de leeuwerik laait de telefoon waait
Bussen kris krassen
geld moet je hebben Waar
is mijn woud
zegt
Roodkapje grootmoeders breiwerk
vereeuwigd
aan het firmament
Allemaal
Duitsland meer
is ’t niet
Rhein-Hessen / haan
of ooievaar op het dak
wijnbouw kinderslee o Pasen
28 juni 2004
DOODLEUK
UIT DE DOVE LAAG
woorden neerzetten. Als voeten. De woestenij in. En
als een woord luistert / onluistert naar de andere klank.
Klokkengelok, schaapskudde, schaapskuddegang.
Tot de eigen geest, van jou / van mij, te binnen waaien
moge zijn integraal / een integraal, het idee,
net als de plant, zich verzamelen
moge uit lucht en aarde.
8 september 2004
____________________________
Elke Erb (1938), schrijver en vertaler. Recente poëziepublicaties: Gänsesommer (2005), Freunde hin, Freunde her (2005), Sonanz. 5-Minuten-Notate (2008), Meins (2010). Elke Erb is in 2013 te gast op Poetry International.
Ton Naaijkens (1953), vertaler en essayist. Hoogleraar Universiteit Utrecht Duitse literatuur en vertalen. Redacteur Armada en Filter. Vertaalde werk van Robert Musil en Paul Celan. Binnenkort verschijnt Ernst Meister, Alle schepen kenteren.