thema:

Tantes

Het liep tegen kerst, half elf ‘s avonds, het gezin stond op het punt van slapengaan. Er werd tegen het zijraam van de erker getikt. Een nadrukkelijk roffeltje met de knokkels. Dat kon alleen tante Nel zijn, de aangewaaide tante die lakschoenen droeg met hoge hakken.

‘Nel? Zo laat?’

Daar stond ze. Met een platenkoffertje in de ene hand. Haar koffergrammofoon in de andere. Ze wilde dansen, zei ze.

‘Tipsy’, fluisterde mijn vader.

Maar het tapijt werd opgerold. En tante Nel danste met mijn vader op de Mockin’ bird hill van Les Paul en Mary Ford, terwijl mijn moeder gelaten toekeek.

 

Als alle tantes werd ze door raadselen omgeven. De hare stamden uit Indië, waar ze haar geld was kwijtgeraakt ‘aan een man’. Indië was Amerikaans, glamoureus en ver vooruit in kleren, auto’s, grammofoonplaten.

De strakke rokken en pluistruitjes van tante Nel waren meer dan een Haagse straat in 1956 kon verdragen. Haar tweedeurs Ford Anglia stond er als een van de drie auto’s. Ze speelde vlot piano. Mij leerde ze de ‘Tsjing tsjang babi’, waarbij ik alleen de zwarte toetsen hoefde aan te slaan. Ze verbaasde zich over veel in Holland: ‘Snap je dat nou?’ Op haar beurt had ze Indische tantes met korte namen: tante Frut, tante Dé, tante La.

 

Ford_28

 

*

De auto van tante Dicky was een bevlieging. Ze giechelde erom. Haar stem was die van een meisje van voor de oorlog. Als lerares Engels sprak ze af en toe een precieus woord in die taal. Tante Dicky bestond uit louter binnenpretjes. Ze was bijna twee meter lang. Buiten haar aanwezigheid werd daarover gedempt gepraat.

‘Nooit aan de man.’

Jurken kon ze niet dragen, broeken evenmin, rokken en dure zijden blouses droeg ze.

Ze kocht een Dafje. Een kleine auto zonder versnellingen, waarmee ze op een warme dag over een landweggetje in de uiterwaarden bij Den Bosch reed. Ze belandde ondersteboven in een greppel. Het Dafje bleek ‘total loss’, tante Dicky kroop er ongedeerd uit. Er was een bromvlieg in de auto gevlogen, die ze al rijdend had geprobeerd te bevrijden.

Een auto was niks voor haar. Ongetrouwd bleef ze, tot ze tijdens haar vakantie in Engeland een Nieuw‑Zeelandse miljonair ontmoette die haar binnenpretjes deelde, met haar trouwde en haar meenam naar zijn vaderland. Waar hij haar rondreed in zijn Rolls Royce. Ze sprak over hem als ‘de goede Charles’.

 

daf58b

 

*

Er was een groot, moeilijk uit te leggen verschil tussen tantes die geen echte tantes waren en tantes die dat wel waren. Echte tantes droegen hoeden.

De tantes die geen echte tantes waren kwamen voor mijn vader. Een knappe kerel voor wie brillantine een levensnoodzaak was. Toen hij diende in Nederlands-Indië kwamen glazen potjes Brylcreem daar soms gebroken aan. Ik hoorde het woordje ‘ergernis’ voor het eerst.

Op Indische foto’s zit z’n haar onberispelijk.

Hij was leraar, de tantes meest ongetrouwde leraressen. Die zich na schooltijd in zijn erker verzamelden en dronken wat tantes in die tijd verkozen: rode port, vermouth of sherry, een enkele gin tonic met een plastic stampertje erin voor het schijfje citroen. Mijn vader rookte Peter Stuyvesant en praatte, zichzelf onderbrekend met lachjes. Over hoe hij op een ouderavond lastige vaders ‘op hun nummer had gezet’. Over zijn diensttijd in Indië of het nieuwste: autorijden. Hij was tante Nel voorbijgestreefd met een Renault Dauphine, de andere tantes waren na het debacle van tante Dicky nog autoloos en vol bewondering voor zijn uiteenzettingen over hoe een Zwitserse haarspeldbocht in te steken.

Ik hielp mijn moeder kopjes en glazen naar de keuken brengen. Ook zij lachte om wat hij zei. Met een vertraging. Als ze weg waren, maar hun luchtjes nog in huis zweemden sprak mijn vader wel over de tantes als ‘mijn lame ducks’. Het heeft lang geduurd voor de strekking daarvan tot me doordrong.

 

*

De tantes droegen rokken die mijn moeder niet dragen zou. Iets over de knie, met een split en een tailleband die op de rug sloot met een grote knoop. Dat ze zittend werk deden zag je als de rok aan de achterkant een beetje glom. Langs de split schemerde een nylon kuit.

In de nylons kwam soms een ladder. Een kreet van schrik. Gevolgd door een ingreep met nagellak die de ladder een halt toeriep, maar een rode vlek gaf die aandacht trok.

Ik zie ze door hun kamers lopen, naar hun keukens. Met een enkele keer een glimp van hun slaapkamer waar het rook naar bijzondere zeep. Kwamen je bij ze thuis dan vertelde hun eigen geëmailleerde naamplaatje aan de deurpost hoe ze woonden. Op zichzelf. Soms verzorgden ze een oude moeder. Soms was er tijdelijk een Oom.

Ze gingen over straat met een grote schoudertas. Vaker kwamen ze aangefietst. Fietsen in een nauwe rok bleek problematisch.

 

*

Tantes gedijen in schemering. Voor mij traden ze op als het levende bewijs dat de getrouwde staat en het gezin niet de enige manier van leven waren. Wie anders dan de tantes konden verlichting brengen, te beginnen in de vestibule waar ze uit hun jas geholpen werden en het lachen begon. Ze onderscheidden zich in kleren. Waar tante Dicky zijden blouses droeg bij lichtgrijze, katoenen rokken had tante Nel een voorkeur voor wol. Zacht, en door de ruime steek licht doorschijnend. Wol droeg geuren met zich mee. Vroeg erom aangeraakt te worden door de vingertoppen van een jongetje die in elk streeppatroon wegen vindt. De woorden waren tweed, jersey, angora. Later bracht mohair een schokgolf. Welk meisje waagde het mohair te dragen? Tante Nel was ze voorgegaan.

Kleren bepaalden de dagen. Woordloos gingen ze rond.

 

suite4 001

 

*

Tante Karin was mijn fluwelen tante. In de Haagse erker verscheen ze niet. Na de verhuizing van het gezin logeerde ik bij haar in Zutphen, waar ze haar leven improviseerde aan de Martinetsingel, in een flessengroene, fluwelen jurk.

Bovenaan een wenteltrap begon haar uitgestrekte huis, dat aan de voorkant uitzag op een vijver. De keuken aan de achterkant grensde aan een middeleeuwse stadspoort, de Drogenapstoren, die overging in de stadsmuur.

Al wat bij haar in huis lag of stond was half af of halverwege. Ze speelde piano en zong ‑ met een opeens schrikwekkend schallende stem ‑ klassieke liederen, die ze soms onderbrak voor een uitroep als ze missloeg: ‘Nee toch!’. Ze leerde me tekenen, ze tekende mij. Overal stonden opengeslagen fotoboeken tegen de muur.

Hoe tante kan een vrouw zijn? Tegen etenstijd keken we in de ijs‑ en provisiekast wat er was en besloten dat bami met cervelaatworst en een blikje soepgroente voldoende waren voor een kerstmaal. We vonden nog een potje zure augurken.

De volgende ochtend bleken er boterhammen te zijn. Pietsje beschimmeld, maar dat sneed je er af. Koffie was er. Nu nog kopjes. Die stonden overal in de kamer.

‘Welk kopje had jij gisteren.’

Makkelijk, dat met lippenstift was het hare.

‘s Middags vervolgden we ons kerstproject: het met een roller de deuren knalrood schilderen. Het werd niet voltooid. Een deur bleef half rood tot de volgende Kerst.

Ik sliep er op een grote lege zolder met als kruik de in een handdoek gewikkelde, geglazuurde steen die heel de dag op de kachel had liggen warmen.

 

*

Sinds de tantes kijk ik naar vrouwen. In het bijzonder naar hoe ze zitten. Te beginnen met het gaan zitten. Tante komt binnen, kijkt de kamer rond. Er wordt haar een stoel aangeboden maar ze verkiest een andere. Ze is een vrouw die optreedt waar ze gaat, zich erop kleedt en opmaakt voor ze de deur uit gaat. Waaraan moet een stoel voldoen? Hij moet zo in het licht staan, dat ze er goed in uitkomt. Dit bezoek voorziend, heeft ze voor een lichte rok gekozen, wetend dat ze in de bruinleren fauteuil zou landen.

Wat of ze drinken wil?

Gin tonic.

Langzaam laat ze zich zakken in de diepe fauteuil, waaruit haar knieën omhoog steken, zodat ze steeds haar rok in gespeelde gêne wat omlaag moet sjorren aan de zoom. Af en toe zal ze gaan verzitten. Waarbij ze het ene been over het andere slaat, zodat haar kousen over elkaar glijden.

Dan komt het moment dat tante vraagt of men er bezwaar tegen heeft als ze haar schoenen even uitdoet, ze knellen na zo’n dag op hakken. Ze vouwt haar benen onder zich. Zo zag ik soms een stukje zijden rokzoom en een nylon voet.

 

suite3 001

Over de auteur:

Wim Noordhoek (1943) groeide op in Den Haag en studeerde politieke wetenschappen in Amsterdam. Vanaf 1966 werkte hij voor de VPRO. Hij schrijft stukjes en verhalen. Zijn dagelijks Avondlog is te volgen op de site van Terras. In 2016 verscheen bij Van Oorschot 'Muzenstraat en andere Haagse verhalen'.