thema:

Torgny Lindgren: ‘IK VERTEL GRAAG LEUGENTJES. DAT VIND IK GRAPPIG.’

torgny1
Foto Torgny Lindgren: (c) Bette Adriaanse

Stina Lindgren haalt me op van het station in Rimforsa, een piepklein plaatsje in het Zweedse Östergötland.

‘Mijn man heeft zijn arm gebroken,’ zegt ze. ‘Hij heeft veel pijn.’

Haar man is Torgny Lindgren, de meest gerenommeerde schrijver van Zweden en lid van de Zweedse Academie, de commissie die de winnaar voor de Nobelprijs voor de literatuur uitkiest. Lindgrens romans worden gekenmerkt door eenvoudig en poëtisch taalgebruik, en bevolkt door personages die in korte, onderkoelde statements spreken. Zijn meest bekende boek in Nederland is Het licht, een roman over een afgelegen dorpje waar de pest bijna alle inwoners heeft uitgemoord.

‘Er komen hier veel Nederlanders,’ zegt Stina Lindgren, terwijl we door de bossen naar hun huis rijden. ‘Ze hebben het allemaal over ruimte. Ja, ruimte hebben we hier genoeg.’

Als ze spreekt doet ze me aan iemand denken, maar ik kan er niet op komen aan wie.

Binnen in het grote, lichtgele huis zit Torgny Lindgren op één van de twee roodfluwelen sofa’s in zijn woonkamer. Hij wijst naar een volgeschreven vel papier dat op tafel ligt en trekt een ontevreden gezicht. ‘Dit is wat ik in twee weken geschreven heb. Alleen dit. Normaal gesproken schrijf ik twee pagina’s per dag. En nu! Maar één vel in twee weken. Ik heb er geen plezier in. Schrijven moet plezier zijn!’

De meeste schrijvers zien hun beroep als iets zwaars of moeilijks.

‘Voor mij is schrijven altijd alleen maar plezier geweest,’ zegt Lindgren . Zichtbaar opgevrolijkt door zijn eigen woorden gaat hij wat meer rechtop zitten. ‘Waarom zou je het anders doen?’

Lindgren is nu vijfenzeventig. Hij heeft meer dan twintig boeken geschreven. Als hij over schrijven praat gebruikt hij afwisselend ‘writing’ en ‘writing down’ om te verduidelijken over welk deel van het schrijfproces hij het heeft. Hij schrijft zijn boeken eerst in zijn hoofd, en zet ze pas op papier als ze af zijn.

In uw – deels fictieve – boek Herinneringen schrijft u dat u al uw romans al in uw jeugd hebt voltooid in uw gedachten, ‘Nu moet ik ze alleen nog naar eer en geweten opschrijven.’ Dat lijkt me nogal veel om woord voor woord in één hoofd te bewaren, een roman, laat staan meerdere.

‘Ik denk dat mensen het meest creatief zijn tussen, laten we zeggen, hun twaalfde en twintigste jaar. Tijdens die periode creëren we wat we gaan produceren. Daarna komt een periode waarin we uitwerken wat we al hebben gedaan. Ik ben heel langzaam. Dat wat ik nu aan het schrijven ben, daar ben ik vijftien tot twintig jaar geleden aan begonnen, dus het is gecomposteerd in mijn hoofd. Alles wat niet belangrijk is, gooi ik weg. Ik haat dikke boeken. Een boek moet 200 pagina’s zijn, niet meer.’

Gebeurt het u nooit dat u tijdens het schrijven een ander idee krijgt en het verhaal verandert?

‘Dat is onmogelijk. Want ik weet natuurlijk hoe het afloopt. Dan zou het einde niet kloppen, als er onderweg iets zou gebeuren. Ik zie mijn verhalen, mijn boeken, als metaforen. Eén verhaal is één metafoor. Het kan niet veranderen. Het moet zo zijn. Werk jij op zo’n computer, zo’n PC? Ik vind dat niks. Schrijven is een soort handvaardigheid, vind ik. Papier is comfortabel. Ik kan, als ik een trein of een café zit, altijd tekeningen maken en schrijven. Tekenen is een manier om realiteiten waar te nemen en een object volledig te bestuderen. Er is een Zweedse schilder, Lars Lerin, die me probeert over te halen om met hem mijn tekeningen te exposeren. Nee. Dat gaat niet gebeuren. Ik hou niet van, of eigenlijk haat ik, amateurisme.’

Maar iedereen die begint is toch amateur?

‘Ik realiseer me dat ik ook ben gestart als amateur, dat doen we allemaal. Maar ik ben blij dat het voorbij is. Op een bepaald punt in je leven maak je de keuze om honderd procent schrijver te zijn en daar kan je niet meer op terugkomen. Het kan gebeuren als je vijfentwintig bent, of als je eenenveertig bent, maar dat is het. Je steekt een grens over. Het is de Rubicon van je hart. Je kan niet meer terug. Dat is misschien ook iets wat de amateurs kunnen leren, als ze zien; daar, voor me, is die fatale grens. En ik moet beslissen, zal ik oversteken of niet?’

‘Toen Heinrich Mann over de tachtig was, niemand zijn boeken meer las en hij financieel afhankelijk was van zijn broer Thomas Mann, schreef hij hem een brief. ‘Wir haben ein Erbe von Heiterkeit.’ Het woord Heiterkeit betekent geluk, vrolijkheid, maar ook ironie. We hebben een erfenis van vrolijkheid. En dat is misschien het geheim. Als kunstenaar, als schrijver, moet je een Erbe von Heiterkeit hebben. Het moet er zijn. Er het is niet makkelijk om te hebben. Het maakt je een vreemde. En je bent altijd op zoek naar dat ene moment. Als je het één keer hebt meegemaakt, droom je er van om het weer mee te maken. Elke tekst moet perfect zijn, er moet een soort licht zijn op elke pagina. Daarom kan ik ook niet met deadlines werken. Je weet nooit hoeveel tijd je nodig hebt.’

Er wordt vaak gezegd dat schrijvers eenzaam zijn omdat ze zich op hun werk moeten concentreren. Maar de partners van schrijvers zijn dit hierdoor misschien ook?

‘Ja dat is waar! Dat is ook waar ik op doelde toen ik zei dat je honderd procent een schrijver moet zijn. Je kan niets anders zijn. Het is vreselijk, vreselijk. Je kan geen goed mens zijn en tegelijkertijd een schrijver.’

Hij kijkt om zich heen.

‘Wat denk je van deze ruimte? Dit is mijn werkruimte! Ik heb in zekere zin altijd hier gezeten, op deze bank, met deze tafel, en de open haard in de hoek. Vind je het niet mooi?’

Het huis is een oude pastorie. De hoge muren zijn kleurig behangen. Er loopt een wit hondje rond. Op de tafel liggen stapels boeken. Voor zijn werk voor de Zweedse Academie leest hij veel.

‘Het werk voor de Nobelprijs is verschrikkelijk. Ik haat het. En ik doe het al tweeëntwintig jaar. Het is een plicht die te maken heeft met wat ik mijn leven lang heb gedaan en ik kan er niet aan ontsnappen. Dat zou deserteren zijn, een militaire term.

Maar in mijn ogen is er een probleem. De Nobelprijs zegt een wereldwijde prijs te zijn, maar we lijken alleen Europeaanse en Amerikaanse literatuur te kunnen vinden. Ik probeer het echt, maar het is moeilijker je verbonden te voelen met schrijvers van buiten Europa en Noord- en Zuid-Amerika. We moeten veel harder aan die kwestie werken.’

Ik was benieuwd naar de rol van het geloof in uw romans. In Norrlandse Aquavit heeft een predikant als doel om iedereen die hij heeft bekeerd weer van het geloof af te brengen en in Bathseba ontvangt Koning David nogal dubieuze adviezen van de Heer. Het geloof wordt belachelijk gemaakt en betwijfeld in uw romans. Bent u zelf gelovig?

Als een intelligent wezen moet je agnostisch zijn. Er is niks wat je zeker kan weten. Als ik naar religies kijk, dan zie ik hoe wij, menselijke wezens, proberen in contact te komen met het transcendente. We proberen in contact te komen met wat we God noemen. En we gaan naar de mis en naar de kerk en we zien die arme priester en hoe hij probeert en probeert, door de manier van bewegen, door de manier waarop hij het glas optilt. We proberen de hele tijd. En dat is heel ontroerend.

Het recht om te zeggen ‘ik weet het niet zeker’ is voor mij een heel groot goed. Ik kan nooit zeggen; ik ben een gelovige Christen. Maar jawel, dat ben ik natuurlijk wel. Nee, dat ben ik niet.’

De verhalen uit de Bijbel worden door sommige gelovigen als feitelijk beschouwd. U heeft zich vrij genoeg gevoeld om een Bijbelverhaal te herschrijven tot een roman: Bathseba. Ziet u dat boek als fictie?

‘Voor mij is schrijven vrijheid. Er zijn geen grenzen. Niks is verboden of iets dergelijks. Voor mij was het duidelijk: dit was het verhaal dat ik wilde schrijven. Maar daarna… Ik had een priester bij wie ik biechtte, hij had filosofie gestudeerd aan de Sorbonne. Maar nadat ik Bathseba had gepubliceerd verbood hij me ter communie te gaan. Ik werd uitgesloten van de mis. Ik begreep er helemaal niets van. We waren goede vrienden, maar voor hem had ik iets verbodens gedaan. Ik had Koning David ten schande gebracht.

Dat is ook een reden om recensenten niet te lezen. Datzelfde jaar moest ik in Parijs de Prix Femina in ontvangst nemen en ik kwam erachter dat een paar juryleden Rooms Katholiek waren. Zij vonden het niet erg. Het is erg grappig. Let niet op recensenten. Ze snappen nergens iets van!’

In Bathseba denkt Absalom, vlak voordat hij doodgaat: ‘Het leven van de mens is te absurd, de Here had ons nooit moeten scheppen.’ Dit lijkt een kernzin in uw werk.

‘Dat is eigenlijk mijn lijfspreuk. Afgelopen lente werd ik vijfenzeventig en er werd er een interviewboek met mij gepubliceerd. De titel was iets als ‘Het leven is afschuwelijk. Maar soms kan je er om lachen.’ En dat is mijn motto. Soms heb je geen keus. Dit is het einde. Lach er maar om. ‘

Heeft u nog veel verhalen over in uw hoofd?

‘Oh ja! Ik ben me al vele jaren op een verhaal aan het concentreren. Het is een ode aan de middelmatigheid!’

Als we verder praten over middelmatigheid en wat hij in zijn boek Herinneringen zegt over zijn toekomstige romans, krabbelt Lindgren terug.

‘Maar het is niet allemaal waar, hè. Want je moet nooit praten over wat je in de toekomst gaat schrijven. Op een bepaalde manier gebruik je het, en misbruik je het, door verhalen te vertellen over wat je gaat schrijven. Vertel leugens! Ja… Er staan allerlei interviews in Zweedse kranten waarin ik heel serieus zeg ‘Ik ben een roman over koning Gustav de Vijfde aan het schrijven.’ Natuurlijk ga ik dat nooit doen! Ik vertel graag leugentjes. Dat vind ik grappig. Er is niks mis mee.’

Sommige mensen zouden er misschien wel iets mis mee vinden als iemand liegt in een interview. Wie weet kijken er allerlei mensen uit naar het boek over Koning Gustav. Wanneer voelt u een plicht tegenover de waarheid?

‘In mijn privéleven vertel ik nooit leugens. We zijn vijfenvijftig jaar getrouwd en ik kan echt zeggen dat ik mijn vrouw nog nooit een leugen heb verteld. Leugens zijn strategische instrumenten om ergens uit te komen. Of je kunt het onderwerp veranderen. Dat is onze hond, Sappho. Heb jij Sappho gelezen?’

Het is geen onverwachte uitspraak van iemand die ooit ontslagen is bij de krant omdat hij nieuws verzon. Ik neem nog wat foto’s, waarvoor Lingren eerst zijn mitella afdoet. Op de terugweg naar het station in Rimforsa verteld Stina Lindgren over de koude Zweedse winters en de lengte van het rivierkreeftenseizoen. ‘Ik heb vijf pannen rivierkreeften gekookt. We hebben ook een motorboot.’

Ineens weet ik aan wie ze me doet denken. Ze spreekt precies als de personages van Lindgren, in koele, korte zinnen. Zo is het.

________________________

Dit interview met Torgny Lindgren is voor Terras gehouden door Bette Adriaanse. Van Torgny Lindgren publiceerden we zojuist in vertaling van Lia van Strien in Terras 06 ‘On/ding’ een verhaal dat niet eerder in het Nederlands is verschenen. Dit interview verschijnt alleen online. Het nummer met het verhaal ‘Uit legender’ is hier te bestellen.

Over de auteur:

Bette Adriaanse (1984) is schrijfster en beeldend kunstenaar. Ze is in 2008 afgestudeerd aan de afdeling Beeld & Taal van de Gerrit Rietveld Academie en behaalde in 2010 haar Master Creative Writing op de Oxford University in 2010. Ze publiceerde fictie in tijdschriften voor literatuur en filosofie en stelde internationaal haar werk tentoon. Bette schrijft korte verhalen en fabels en maakt tekeningen en installaties. Haar werk zigzagt tussen literatuur en kunst en brengt deze soms samen.