Ik kijk hier in een soort poppenogen. Lijfelijkheid is prikkeldraadversperring.
Een balg, eerst opgezet dan aangespoeld waar het bassin zich in de lengte
en vervolgens in de breedte uitstrekt. Groei! Groei! Omdat het scenario
anders volledig onwaarschijnlijk zou worden. En daar houdt de lezer niet van.
De lezer waardeert de onderrugstrekker. Duchtig strekt het vers de lezer.
Zodat hij grijnst en steunt. Wellicht zelfs seksueel? Wel nee. Dat niet.
Kattenkinderen monden uit in? Ze monden niet uit. Kattenkinderen zijn de munt
waarmee ik het cement betaal. Oho. Of de lezer daarin meegaat? Onheil dreigt.
Met donderslagen. Ach donderslagen dreigen met onheil. Ekstervleugels spreiden zich uit.
Eksters kijken. Eksters maken zich breed. Eksters groeien. Het wit groeit.
Langsvliegend dragen ze hele ledematen in hun snavel. Ik heb ‘t precies gezien.
Toch is dat voor de lezer niet genoeg. Bezoekers brabbelden intussen op kussens.
Alleen ik las de profetie. Goed, ik en de lezer lazen haar. Ze is oud,
zo oud als bonte paardenstaarten (ongeveer 375 miljoen jaar). Poppenogen trillen.
De lezer kijkt in een zwartbeschaduwd volgestouwd voorportaal en hij vermoedt:
hier klopt iets niet. Dat zou een valstrik, nee, het bevalt me niet.
_____________
Uit: Honingprotokolle (Kookbooks, 2012)
Monika Rinck (1969), dichter en essayist. Publicaties: Honigprotokolle (2012), Helle Verwirrung / Rincks Ding- und Tierleben (2009), zum fernbleiben der umarmung (2007), Verzückte Distanzen(2004).
Miek Zwamborn (1973), schrijver, beeldend kunstenaar en vertaler. Publicaties: Oploper (proza, 2000), Vallend hout (proza, 2004) en Het krieken van sepia (gedichten, 2008). Binnenkort: Arno Camenisch, Sez Ner-trilogie.