thema:

Beginpunt Brussel

Het algemene waarin de auteur en zijn personage samenvallen.

 

Ieder zoeken begint met dezelfde onrust. Met niet meer afstand kunnen nemen van het zoeken. Dat is het eerste. En met aarzelen, totdat zelfdwang en huiver en roeping je hoofd helemaal gek maken. Zoals dat eeuwige zoeken thuis. Om veel ging het niet, misschien wel om niets. Natuurlijk is het de schuld van je fantasie dat het vinden niet wilde lukken.  

Dit geldt met name voor degene waar de wind doorheen waait.

WAAR DE WIND DOORHEEN WAAIT 

 

Zo heet de tekst waar deze tekst over gaat. Over gaat?

Waar de wind doorheen waait is een serie gedichten over een zoon die zijn vader in Brussel zoekt, heen en weer reizend met lijn 4. Een reis van Gare du Nord tot Stalle in 13 teksten.

 

GEGEVENS

 

In 2012 besloten Alfred Marseille en ik om een bus- of tramlijn in Brussel als uitgangspunt te nemen voor het vierde in een serie datagedichten – gedichten die voor hun inhoud of presentatie gebruik maken van dataverkeer op het internet.  (Zie: www.publicthought.net) Het vervoersschema van de te kiezen bus of tram, de tijden bij de halte, de duur van de ritten tussen de haltes zouden de weergave van de tekst dicteren. De tekst zelf zou de tekst worden van een passagier in die bus of tram en zou bestaan uit gedachten en herinneringen aan het  verleden van die passagier als kind in een Oost-Europees land en met name aan de ingewikkelde aanwezigheid en de uiteindelijke verdwijning van zijn vader.

Het datagedicht in de voorgestelde vorm ging niet door. Wat er wel kwam is een cyclus die onder de titel Waar de wind doorheen waait in de bundel Seizoensroddel werd opgenomen.

Delen van die tekst en variaties daarop reizen waarschijnlijk weer door, in vertaling, naar het nieuwe datagedicht The Metropolitan Maze.

 

VERTREK VANAF HET STATION

 

De begintekst begon bij een station. Aanvankelijk Bruxelles – Luxembourg, later werd het Bruxelles – Nord.

Zoals vaak willen mijn teksten het liefst beginnen met iets uit te leggen, waarna ik – soms te laat – ontdek dat uitleggen geen aantrekkelijke keuze is en ik al vaak met de eerste woorden in een moeras van betere en nog betere verwoordingen terecht kom. Als de gedachten of de associaties het gaan winnen raakt de taal zijn ongemak kwijt. Dan is het nog altijd zaak de logica overeind te houden. Maar dat is vaak een kwestie van de juiste logica, de uitgestelde logica, bij voorkeur.

 

Zo begon het:

 

Een station dat naar het zuiden wijst. Ik weet hoe vader aan deze stad moest denken, hoe hij in Brussel was en alle steden van de wereld. Daar nog eens rond te dwalen, daar de wereld uit elkaar te halen. In het westen. 

 

Zo wordt zijn Brussel mijn Brussel, het hart van mijn geschiedenis, ik merk het aan alles wat mij hier in de tram onder ogen komt. De krant die hij zou kunnen lezen, dezelfde kleur dassen, een merel bij de halte, hoorbaar vanuit de geopende deuren. Stilte onder het praten,  afgewende maar even stille als praatgrage hoofden. In alle mensen tekenen. Niet dat al die mensen het verhaal doorkruisen waarin een man ineens verdwijnt of opduikt. Van een kind weg, voor een kind opnieuw verschenen. 

Misschien is het goed iets te tellen dat de weg op de weg houdt. 

In de regel tellen, of doorlopen

nooit op een ander af bij drie

bij vier aan vijf denken

wegtellen van wie mij ziet tellen

en geen getallen wil

de wind neemt het over

natuur gaat als rilling door

maakt alles groter, potsierlijk

grotesk

dan voorbijkomen aan het lot

de natuur de gewoonte

en zijn foute vrienden

zonder klappen  

goed is dat hij bleef staan

voordat hij viel 

kijk bij: vallen 

 

SOMS KUNNEN MEDEDELINGEN HELPEN

 

Om te zien of de tekst nog andere werelden nodig heeft zocht ik tussen de mededelingen naar details om Brussel met herinneringen te kunnen mengen.

Bijvoorbeeld.

Om voor een betere verdeling te zorgen, wisselen tram 3 en 4 vanaf 31 augustus van eindpunt. De lange lijn 4 wordt beperkt van Stalle tot het Noordstation. En lijn 3 wordt doorgetrokken tot aan Esplanade. Op termijn wil de MIVB tram 4 splitsen ter hoogte van de ondergrondse halte Albert, maar daar heeft deze aanpassing niets mee te maken. (MIVB)

De omgeving? Neem de Aarschotstraat.

In weerwil van haar naam loopt de straat niet in de richting van Aarschot, maar eerder loodrecht daarop. (Wikipedia)

 

 

DEZE HALTE IS KOMEN TE VERVALLEN

 

De reconstructie van de zoon is de constructie voor de lezer. De zoon zoekt zijn vader en hij begint bij zijn herinneringen. Juist daar weet de vader de zoon al te ontglippen. De beelden zijn diffuus, het zijn momenten waarop de vader stellige en voor de jongen bedreigende uitspraken doet. Bedreigend in de zin dat ze vooruitwijzen naar het vertrek dat de jongen vreest.

 

Hier zitten, een plek naar zijn hart. Omdat alles een naam moet hebben dan maar een naam met aanzien, zei hij met dubbele tong en maakte van zijn schuur het paleis. Tot aan de Noordzee loopt het door, zei hij dan, het land dat in mijn vorstelijk gebaar past, dat ik nodig heb om te kunnen ademen. Ik moet wel in de verte gaan staan om mijzelf niet met dit dorp, dit huis te hinderen. 

Woorden die ik mij letterlijk herinner. En de foto’s die op de kaart stonden afgedrukt. Er kwamen pleinen in voor en brede boulevards, gazons  waarop mensen liggen die aan de bewegingen van voorbij lopende honden hun lot aflezen. Wat kan ik daaruit afleiden? De honden blijven honden al wordt hun huid tabak in het felle middaglicht. Ik zie nog niet hoe ik het verleden zou kunnen verbeteren.  

NIET GEBRUIKT

 

Bij de balie droegen ze namen, ze stonden op een bordje naast de bel waarmee je je aanwezigheid kon melden. Namen op een bordje, het idee om je aanwezigheid te melden. Achille, Beatrice, Albert.

WAT LATER ALBERT ZOU WORDEN

 

Deze tekst was een eerste versie van de tekst die later ALBERT zou gaan heten.

 

De brand in het huis van de bakkerBeatrice, de jongste dochter die gillend naar buiten komt, het troostende gebaar van mijn vader die als bij toverslag een paar dekens om het meisje heen slaat en haar neuriënd in zijn armen neemt. En in afwijking daarop, een sneeuwklokje, wind in het magere blad van de populieren en een manke hond die klaaglijk piepend om het kerkje heen loopt. Daar stond Beatrice opnieuw en de jongen naast haar was uit dezelfde huid gesneden, rood en bleek nog, geen van de littekens die hem zo herkenbaar maakte bij het neersteken van de vijanden van het volk, later, toen de vioolmuziek van gokkende families geen betekenis meer had. Staat hij later in de tram de krant te lezen. Er klinken stemmen achter in de tram. Het is geen tram. In het café klinken flakkerende stemmen. Er hangt rook in de lucht en mijn hand brandt als een kaars in een duistere kamer.

 

De zoon herinnert zich de wereld van zijn jeugd vooral als een wereld waarin iedereen in betrekking stond tot zijn vader. Met hem werd gesproken, hij werd benijd of bekritiseerd, in de vader kwamen de onvrede en het verzet van de anderen samen en zij die een weg en een richting konden gebruiken sloten zich bij de vader aan. De vader zelf verdween regelmatig voor een paar dagen uit beeld en als hij terugkwam was er altijd iets in of aan hem veranderd.  Kon hij zich niet onttrekken aan de krachten die hij wilde vermijden of bestrijden? Was het regime onverbiddelijk of speelde de vader dubbelspel? De zoon bleef met de fragmenten zitten. En met het stilzwijgen van de moeder, al zijn daar geen aanwijzingen voor gevonden.

 

Dit werd de uiteindelijke versie:

 

ALBERT 

 

De middagen werden langer. Er viel niets met vader en moeder te beginnen. Lege schemeringen volgden op de oeverloze dagen. Moeder zat op een stoel naast de televisie en keek het raam uit. Vader stond kleine voorwerpen te nummeren, in te pakken en even later weer uit te pakken.

Voor het licht het begaf, in de dikker wordende avond, schreven vader en moeder lange zinnen in dunne schriftjes. Vrienden kwamen binnen om te drinken maar protesteerden enkele flessen later tegen alle gedachten die mijn vader had voorbereid.

Hij was te ver gegaan.

In de winter dat de brand de bakkerij in de as legde, moest ik hier vaak aan denken. Misschien nog meer aan hoe de hemel onmetelijker leek dan ooit tevoren en in de sterren zinnen vielen te lezen die ik mijn moeder had horen prevelen en mijn vader woord voor woord had horen herhalen.

In mijn vaders zinnen zat stilte. In die van mijn moeder zaten regenbuien en vers gemaaid gras. Pas veel later zag ik die stilte terug in het lege van de weg voor ons huis, op het tijdstip dat mijn vader thuis zou komen. En het tijdstip dat daarop volgde, toen de hond van Albert plotseling werd doodgereden.

 

FIGURANTEN

 

Geleidelijk aan beginnen meer mensen in beeld te komen. Buren en straatgenoten voor wie de werkelijkheid ook te veel lijkt te worden. Mannen in het algemeen, vrienden van de vader, trawanten, mannen die de zaak zijn toegedaan, al weten we niet of het een kwade of een goede zaak is. En of de mannen de moed hebben om tot actie over te gaan.

 

In de ruimte is een grote ring waar de hele buurt in past, maar dan ook helemaal en de ring is vol, omdat we ook Opa Sacher en de vier wezen en Sergeant Wasko en zijn meute en de omverwerping van het regime als gevolg van de graanpolitiek uit de 14de eeuw en net na de uitvinding van het heelal en de ijsmachine in de grote vreugde om een langverwachte dochter en de kermis voor het eerst in een omvang die we bij deze bescheiden stad niet hadden durven dromen erbij hadden gehaald, wat in alle opzichten geslaagd was. 

 

In drommen trokken de behangvogels de huizen uit en achter hun getjilp aan kwamen de dolle buurtbewoners, de keeshondjes, de wafelbakkershet lof van Brussel. God, wat een tijd en wat een omvang.

 

Jaren waren we bezig om alle gesprekken te ontcijferen en nog konden de primitieve keelklanken van onze familie niet worden uitgeschreven, hoe graag de meerderheid daar aan af had willen lezen wat ten langen leste wijsheid was.

 

Zo wilde de tekst het aanvankelijk beweren. Zo kon het ook. Zo hadden jullie het misschien wel liever gelezen. Maar toen er voor de mannen uit het dorp van de vader in Waar de wind doorheen waait niet meer in kon zitten dan een enkele schrale herinnering bleef er alleen dit nog:

 

HÉROS 

 

Mijn vader had zijn mannen lang in de tuin laten wachten.

 

Het was niet de bedoeling daar te blijven staan, zei vader nog en bracht alle slachtoffers in herinnering. Mijn vader vertelde hoe ze niets mee mochten nemen, zelfs de kleding was niks, was weggeblazen voor ze goed en wel op weg waren. Het geluk waarmee sommigen ontsnapten in de chaos van een uitslaande brand, net die reddende meters opzij van de hordes die de bussen in en uit stormen.

 

Het blijkt altijd de schuld van de anderen, van het verkeerde volk, uit het verkeerde land, in een taal die pijn doet.

Op de afstand die mijn vader en moeder aanhielden viel niet te zien of de leegte die de mannen achterlieten de vogels goed uitkwam of dat de vogels opzij gingen voor de leegte die alle aandacht naar zich toe trok.

 

FRAGMENTEN VAN BRIEVEN UIT EEN ANDERE TIJD

 

Bij het schrijven aan mijn bundel Groter dan de feiten had ik aanvankelijk de bedoeling nog een serie brieven op te nemen van een man die zijn vrouw of vriendin schrijft over de zoektocht naar zijn vader  die ergens in een Zuid-Europees land, vermoedelijk Italië, verdween. Die serie kwam niet af en paste bovendien slecht bij de rest, werd dan ook in zijn onvoltooide vorm overbodig. Stukken tekst bleven liggen en waren misschien met deze geschiedenis te verbinden.

 

Ik hoef je niet te vertellen hoe in de kleinste hoeken van deze wereld geuren liggen opgeslagen die ook onze herinneringen bewaren. Tabaksrook, de geur van kamille, smeulend dennenhout, het urinoir op de markt, de weeë geur uit de slagerij – ze  zwerven door de jaren die steeds talrijker worden, net als onze herinneringen, maar ook zwaarder en wij missen de kracht die herinneringen op te pakken en ze van alle kanten te bekijken. Dat wil zeggen, ik mis de kracht om de enkele herinneringen die mij genoeg zouden moeten zijn te vervolmaken. 

 

Wat doe je hier, vroeg een wat oudere man mij, vanochtend in het café om de hoek van mijn hotel, maar hij had geen tijd om op mijn antwoord te wachten en verliet het café gehaast. Ik zag hem door het raam het plein aflopen, een hand opstekend naar de slager die als altijd pogingen ondernam om de zon op te hangen. Vandaag is het hem gelukt. De hemel is blauw en de regen lijkt voorgoed verdreven. 

 

Maar dit werden geen herinneringen die je zou verwachten in een eindeloos herhaalde tramrit in de geest van een zoon uit een afgelegen Oost-Europees dorp voor wie Brussel een te veroveren wereld was.

 

ANNEESSENS – LEMONNIER 

 

De lijnen wisselden, de haltes wisselden. Van Matongé tot Vorst Nationaal, van Steekspel tot Mysterie, van Baljuw tot Drievuldigheid, van Jeu de Balle tot Grand Sablon. Moest ik mijn hoofdpersoon verschillende trams, bussen en metro’s in sturen in en om het centrum van de stad of veroordelen tot een steeds herhaalde rit in dezelfde bus of tram? Een tramlijn bleef zich opdringen en al die trams die de hele dag door op die lijn reden werden de locatie waarop de gedachten van de zoon zich ontvouwden. Sommige haltes wisten zich te handhaven, maar niet de teksten die er ontstonden.

 

ANNEESENS (TEXTE ANCIENNE)

 

Ik herken zijn binnensmonds gevloek zijn pijn en zijn gereedschap

Hij staat bij het hek met een fiets

Ik ben gevallen

Ik herken zijn fiets

Hij staat met pijn in het hart zijn gereedschap af

aan de meteropnemers, de fitters

Ik herken zijn handen

Ik ben gevallen

Ik herken zijn hekken en de fiets die hem liet vallen

Ik heb het over vallen 

en het niet meer weten

de man aan het hek vragen vader te zijn

ik wil het niet meer over de vader hebben die gevallen is

alleen de vader met de fiets en het gereedschap

ik herken zijn woord voor pijn voor Saint Denis

Ik bedenk de kaart uit de Sahara waar hij met het legioen 

en dan in Brussel  in een kamer zonder gereedschap

maar met stapels papier 

Ik heb het over hem en mij 

ze hebben hem opnieuw rechtgezet en weer een keer 

en de stilte daarna zodra de bekentenis

 

ANNEESSENS 

 

Vlak voor mij lag de tijd van gisteren, zonder enorme kantoorgebouwen.

We stonden te wachten op de bus van drie uur. We stonden op het plein voor het Volkstheater, zochten naar vuur voor onze sigaretten.

Het meisje van de bakker wilde nieuwe kousen. De rest kleingeld, voor worst en bier.

Misschien was het geluk dat we daar stonden en dat er even niets bewoog, dat geen bus wilde verschijnen. Alleen het vallen van bladeren, sneeuw en regen was beweging.

Geen enkele tijd. Maar later werd het. Voor de een een maand, voor de ander een uur. Het maakte niet uit en toen we van het plein naar huis liepen, merkten we dat we hongerig en snipverkouden waren, er was zo lang zoveel niets gebeurd dat we dachten dat het evengoed geluk kon zijn, dat we het zo konden noemen, al hadden we geen woorden en kroop onze mond diep weg in onze shawls en wisten we dat alles, werkelijk alles deel uitmaakte van onze nederlaag.

 

LEMONNIER (TEXTE ANCIENNE)

 

Ik heb een denkbaar leven lang in deze tram gezeten. 

Ik heb alle gezichten bestudeerd, alle foto’s gelezen. 

Niemand wilde iets bekennen.

Niemand wilde mij verklappen waar hij was of was verdwenen. 

In de krant ook nu de rouw die in de mensen was geschoten. 

Zou ik ook ooit in de tram kunnen gaan staan en om me heen 

de werkelijkheid aan gort  slaan. 

“Jongen, jij moet op tijd naar buiten, vergeet dat nou niet!” 

Met zijn tas onder de snelbinders, een jack dat nog te fris was 

voor die vroege in broos gips vervaardigde ochtend. 

“Het was belangrijk, zei hij, niemand te verraden, ook jezelf niet.” 

Je moet het zelf doen was een andere uitspraak

een die hem vrij moest pleiten en  mij de stuipen op het lijf joeg. 

Daar stond ik, zeker vier vijf jaar 

en de wereld werd niet moe op mij te wachten

maar deed ook niets anders meer.

Toen ik uitstapte zag ik een vrouw 

die ik me naast zijn klein postuur kon denken. 

We liepen beiden dezelfde richting uit 

en kwamen in het verpoederde deel van de stad terecht. 

Ik raakte haar kwijt voordat ik wist wie zij was.

 

LEMONNIER 

 

Soms is het de geur van naderend onweer, soms is het de wind. Die hield toen dagen aan en iedereen werd horendol van de klapperende luiken en het geluid van vallende huisraad, sneuvelend glas. Er is geen reden hier te blijven of je moet jezelf gek willen laten maken, gromde mijn vader op de avond dat het achterste deel van onze garage instortte.

Hij liep naar buiten, en of het zijn goddelijke wijsheid was die een orkaan in zijn vuisten werd of de toewijding van de storm aan mijn vaders woede, hij was plotseling verdwenen, nog voor de deur terug in het slot viel.

 

Hij bleef twee dagen weg en wij brandden al die tijd een kaars bij de foto van Onze Verlosser. Toen hij terugkwam zat het roet van de kaars in zijn oren en zijn neusholtes. Vlak daarna verloor ik mijn geloof in God. Mijn vader wilde nog bidden maar vergiste zich voortdurend in de dagen van het jaar. Hij keek zijn tuin in en wist niet meer of de Heilige Antonius de lente deed of dat het de Heilige Bartholomeus was.

 

HET LOGISCHE VAN BRUSSEL

 

Er is geen enkele traceerbare reden waarom de zoon in Brussel naar zijn vader op zoek moet. We beschikken niet over informatie waaruit de keuze voor Brussel logisch wordt. Ergens tussen de tekst en de feitelijkheid die ze wil suggereren is van alles weggevallen, ongenoemd gebleven. Dat is misschien wat meekomt in een tekst, het onberedeneerde, het ongewisse wat in deze tekst de plaats en de aanwezigheid van Brussel is. En dat we geen bewijzen hebben dat het alleen Brussel had kunnen zijn, doet niets af aan het tekstuele feit dat het Brussel geworden is.

 

DE BROUCKÈRE 

 

In de wetenschap dat we van de onzekerheid af bewegen. Namen in alle richtingen. Exacte cijfers, zuivere afstanden. Alle windrichtingen hebben betekenis. Overal speculeren borden, affiches, pijlen over de rest van de wereld.

 

Brussel was er toen nog niet. Ik zat op het bureau van mijn vader, we keken de kamer rond. Moeder had moeite met de plaatsen in onze conversatie, maar ze zag de indrukwekkende hoeveelheid namen die we verzameld hadden. Daaronder maar liefst twaalf die in ons land voor werkelijke plaatsen werden gehouden.

Kies om te beginnen de grootste kaart, zei mijn vader, een met de afmetingen van het Ludowypark. Groter kan niet en op een kleinere passen onze gedachten niet.

 

Later toen vader het huis had verlaten, bracht de radio een hele voorraad nieuwe namen, waarvan Brussel de merkwaardigste was.

Merkwaardig was niet de klank noch de vorm van het woord. Merkwaardig was de onrust die het woord vergezelde. Voor het woord Janovska gold dat nog meer, maar dat woord doet in deze wereld niet mee.

Over de auteur:

Jan Baeke (1956) is vertaler en dichter. In 1997 verscheen zijn debuutbundel Nooit zonder de paarden bij Uitgeverij de Bezige Bij. Hiervoor had hij reeds gedichten gepubliceerd bij Tirade. De vierde bundel van Baeke, Groter dan de feiten (2007), werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2008. Naast dichter is Jan Baeke vertaler van Lavinia Greenlaw, Liz Lochhead en Deryn Rees-Jones en is hij verbonden aan Poetry International.