thema:

Bij wijze van zelfpresentatie…

Vertaling:

Ik ben in 1952 geboren in Eftagónia, een klein Cypriotisch dorp tegen de hellingen van het Tróödosgebergte, in een tijd dat daar nog geen elektriciteit was. Zo heb ik mijn kinderjaren doorgebracht in een nog ongerept aards paradijs, bij mensen die de natuur op een andere wijze kenden en waardeerden, die haar bestudeerden en begrepen op grond van hun lichamelijke betrekking met het weer en het jaar. Elektrisch licht kreeg ik pas te zien op mijn tiende, toen mijn familie van het dorp naar de stad verhuisde, naar Limassol. Maar toen was het te laat. De opslagplaats van mijn geheugen had zich al gevuld met olielampjes en grote olielampen en kaarsen. Met donkere nachten, sterren die op de daken van de huizen neerdaalden, met lichte dagen die blakerden in het licht van een meedogenloze mediterrane zon.

In mijn geest is de periode van het dorp als een rivier. Een mythische rivier die telkens komt afzakken en waternimfen en geesten meevoert, primitieve gewaarwordingen uit een ver verleden; die een magische en betoverde wereld meevoert waarvan ik me bij tijd en wijle afvraag of ze wel bestaan heeft, of ik haar misschien alleen als een sprookjesvertelling heb leren kennen.

Hoe het zo gekomen is, weet ik niet, maar later is mijn leven een reis geworden. Veel reizen, dichtbij en ver weg, de een na de ander. Sinds mijn twintigste, toen ik voor het eerst van Cyprus wegging, tot vandaag de dag doe ik niets anders dan me verplaatsen. Misschien komt het mede door het feit dat mijn familie over de uiteinden der aarde verspreid geraakt is: Engeland, Amerika, Zuid-Afrika, Australië. Mijn vader en moeder zijn begraven in Sidney en drie van mijn vier broers en zusters wonen daar; nauwe verwanten wonen in Londen, Sydney, Melbourne, San Francisco. Zelf heb ik een heel aantal  jaren gewoond in Limassol, Thessaloníki, Sidney, Athene, Réthymno, Nicosia.

Daarnaast heb ik kortere perioden gewoond in veel andere steden: Melbourne, Mólyvos (Lesbos), Pyrgos Ilías (Peloponnesos), Barcelona, Granada, Rome, Venetië, Moskou, Sint-Petersburg, Catania, Palermo, Londen, Parijs. Andere steden heb ik bijna als in een droom beleefd, doordat ik er een paar dagen of soms maar een paar uur geweest ben: Mildura, Würzburg, Vitoria, Genève, Alexandrië, Lund, Stockholm, Florina, Syracuse, Napels, Ferrara, Bordeaux, Grosseto, Mdina, Münster, München, Milaan, Mantova, Hamburg, Triëst, Perugia, Amsterdam. En één stad is er, Ljubljana, waar ik nooit van nabij kennis mee heb gemaakt, maar wel het gevoel van heb dat ik haar ken (en waarover ik geschreven heb) via het relaas van een andere persoon.

Sommige van deze plaatsen heb ik als vaderland beleefd: Limassol, Thessaloníki, Sidney, Réthymno, Nicosia. Andere heb ik, voor hoe korte tijd ook, als vaderland gevoeld: Rome, Barcelona, Catania, Palermo, Granada, Sint-Petersburg. Maar altijd was er achter alles de terugkeer naar de geboortegrond, Cyprus en de zeven hoeken van het dorp waar ik geboren ben: Eftagónia (‘Zevenhoek’). Daar liggen mijn grootouders en overgrootouders begraven.

 

*

 

Ik ben afkomstig uit een klein en moeilijk vaderland, dat voortdurend getekend wordt door oorlogen, verwoestingen, emigraties. Dat vrijwel altijd veroverd of verdeeld is en nooit omstandigheden van werkelijke vrijheid heeft gekend. Tussen de zware molenstenen van de geschiedenis geklemd moet het ademhalen. Ergens in het oosten gelegen en ergens in het Westen, als het laatste eiland van de Middellandse Zee aan de oostzijde; voor zich kijkt het uit op het meest gekwelde land, Palestina, boven zich heeft het Turkije en onder zich Egypte, en ver weg in westelijke richting Griekenland en nog verder weg Europa. Het is niets – ‘een rotssteen in zee geplant’, zoals zijn middeleeuwse kroniekschrijver zegt – en het is alles. Een hele wereld, een continent met de afmetingen van een kinderspel, maar dat alles heeft: bergen en vlakten, zee en zon, geschiedenis en winden, sneeuw en seizoenen, geld en ongeluk, rijkdom en armoede, vijanden en vrienden.

En zijn mensen? De jongeren lijken als vreemdelingen, afkomstig uit een vreemd land, bijna alsof ze niet tot het eiland behoren, niets horen van het kraken van het eiland dat stervende is. De anderen, de oudere Cyprioten, bewegen zich voort als geesten en verschijningen, in hun witte linnen overhemden en naar de markt rijdend op oude Engelse fietsen van het Empire. Ik weet niet of ik medelijden met hen heb of hen bewonder. Medelijden bij het schouwspel van een overjarig toneelgezelschap dat tientallen jaren lang hetzelfde stuk blijft spelen en niet van plan is dat te veranderen, en bewondering voor hun vreemde wijsheid. Wijsheid van een Feniciër, de wijze handelaar uit het Oosten, een nieuwsgierige Helleen, een trage Saraceen en een koppige ‘lokale Romein’.

Om kort te gaan, dat is mijn land. Door telkens weer van dat kruispunt te vertrekken en ernaar terug te keren heb ik nieuwe landen en andere schoonheden leren kennen, vreemde steden als nimfen of feeën gezien en ze lief gekregen zoals men  een mooie, vreemde vrouw lief krijgt. Bij elke nieuwe ervaring ben ik naakt, stort ik me erin alsof ik voor een wonder sta, bid ik dat de schoonheid me weer verlicht. Maar diep in me voel ik altijd weer hoe de visioenen van mijn kinderjaren zich roeren, die onbelemmerde vreugde van een onomheind leven, een leven vol sensualiteit en ongekend genot bij elke nieuwe geur, elke nieuwe smaak.

Dat genot heb ik vastgehouden uit die verre bron. De hartstocht die door smachtende zintuigen in gang wordt gezet. Een onbekende stad ga ik binnen zoals men in een put afdaalt en geuren opsnuift afkomstig uit de ingewanden van de aarde. Wanneer ik de stad binnenglip, diep in haar lichaam afdaal, komen er krachtige herinneringen uit mijn kinderjaren boven, vol afdalingen in putten. Zoals elke put zijn eigen geur heeft, naargelang van wat hij in zich heeft en aan aardlagen onder zich heeft, zo heeft ook elke stad haar eigen, bijzondere geur, afkomstig van haar monumenten, winkels, huizen, mensen en vooral haar vrouwen.

Ik ga door de straten rond als iemand die verdwaald is en verbinding zoekt met de indeling van de stad, ik bekijk mensen en objecten alsof ik hun soort en hun vorm voor de eerste keer zie, ik zie de gestalten zoals ze zich nietsvermoedend om me heen bewegen en ben op zoek naar de gestalte die altijd dezelfde is. Een ranke vrouw, een godin, een waternimf glijdend door de biotoop van de stad (straten en galerijen, etalages, hellingen naar boven en naar beneden, straathoeken, straatjes en stegen), glijdend en verdwijnend als een waterslang of een wild dier uit de bergen. Met altijd weer de hooghartigheid van het mooie lichaam, met de arrogantie van wat fraai geplaatst is in het schilderij van de stad.

Dat is mijn leven. Tussen het gisteren dat eeuwen geleden geweest lijkt te zijn en het heden dat bezeten, zonder rustpauze en zonder kalmte, om me heen wervelt. Op het scherp van die snede probeer ik mijn evenwicht te bewaren, wanneer ik in nieuwe steden op zoek ben naar een andersoortige zelfkennis. En die weg heeft me geleerd, niet zomaar naar het buitenland te gaan, maar me te oefenen in de kunst van vervreemding van het conventionele vaderland. Ik heb verzen als de volgende geschreven:

Wij ongerept in ’t vreemde land, onschuldig
aan vaderland en naakt in ons meest eigen
ballingsoord. Met een vaderland eeuwig verloren
verbannen op de bodem der herinnering,

omdat ik gaandeweg begrepen heb dat ik die verplichting niet wil, de riem waarmee het vaderland je aanlijnt en als een huisdier meetrekt. Liever had ik de breuk met het vertrouwde en verkoos ik de voortdurende reis. Niet alleen naar nooitgeziene landen en nieuwe minnaressen-steden, maar ook naar nieuwe ritmes, nieuwe uitdrukkingswijzen. Voor iemand die in verzet is tegen het oude, die beeft bij de vrees dat hij misschien tot kalmte zal komen, zijn draai zal vinden in wat gegeven is, kan het vaderland alleen bestaan als denkbeeldig vaderland. Een dichtbundel van me heeft als titel: In droom het vaderland. Want het echte vaderland roept pijn en smart bij me op, gevoelens van verveling en vermoeidheid. Zo is vaderland voor mij een poëtische stad geworden, van het bredere gebied waarin zich ook mijn eigen vaderland bevind. Een minnares-stad die ik ontmoet op de reis van liefde, slaap en schrijven: ‘In Pánormo ben ik in slaap gevallen, in Palermo ontwaakt’: in één versregel worden Kreta en Sicilië samengetrokken, twee plaatsen die ik zeer lief heb gekregen. Pánormo/Palermo, ‘Goede baai’: misschien komt het ook door de stam die de namen gemeen hebben, of door het feit dat beide plaatsen, net als het geknechte Kyrenia,[1] aan een noordkust liggen. Nu eens wordt het Kretenzische Réthymno samengetrokken met Mólyvos op Lesbos, dan weer raakt Barcelona verward in Nicosia, raakt een droom in Palermo verward in een droom die het verdeelde Nicosia verenigt.

Over die verdeling heb ik wel geschreven, over de gruwel van de oorlog en de verwoesting zoals beleefd door de mensen van mijn land, maar niet rechtstreeks; ik heb de bedrijven van het drama niet gelokaliseerd op de plaats van het lijden. Dat scheen me smakeloos toe, te luidruchtig; ik gaf de voorkeur aan zijdelingse verwijzing. Zo heb ik over de verdeling van mijn vaderland een gedicht geschreven met de titel ‘Maan herinnering in Palermo’. Ik gaf de voorkeur aan verschuiving, die je behoedt voor sentimentele overdrijving of schreeuwerig protest. In Triëst, twintig jaar geleden, hoorde ik een verhaal over een vluchteling van Cyprus waardoor ik geschokt was. Ik ervoer een heel andere emotie, doordat het drama van een ontwortelde niet bezien werd vanuit een gezichtshoek van nabij, maar gelokaliseerd in een vreemde stad, ver van mijn vaderland. Zo heb ik de vertelling ‘Op doortocht in Triëst’ geschreven, waarin zo’n zijdelingse manier van verwijzen naar het ongeluk een uitweg vormde in de doodlopende schrijfwijze die mijn land in die tijd beheerste en die uit was op directe aanklacht of op ontlading door directe weeklacht.

In mijn visie kun je beter de pijn in je hart tot een kluwen laten worden en je bij de neus laten leiden door de kunst dan door je gevoelens of (erger nog!) ideologie. Kunst kan geen overtuigingen uitdrukken, laat staan hoogdravende lessen in vaderlandsliefde bieden. Schrijven is een nederige kunst, met als gereedschap potlood en wit papier; vroeger een schrijfmachine, tegenwoordig scherm, toetsenbord en harde schijf. De kunst van het schrijven is ritme, woorden en beelden, is dans en muziek.

 

*

 

Ik weet het, gemakkelijk is het niet het op te nemen tegen het begrip vaderland. Maar hoe ik ook in mezelf op zoek ga, ik voel me niet aangesproken door het ideaal van een rustig leven op een Ithaca. Geef mij maar de zwerftocht door vreemde landen. En van de vier archetypische vrouwen van Odysseus – Penelope, Kalypso, Circe en Nausikaa – geef ik de voorkeur aan Circe. De vereniging met haar was tenminste het kanaal dat Odysseus naar de kennis voerde: kennis verworven door de uiterste grenservaring die je kunt hebben, een nekuia,[2] een afdaling in de onderwereld en gesprek met de doden.

Díe eros elektriseert me, die je van het genot naar de kennis voert. En die gewaarwording heb ik gevonden in de zwerftocht, in de nieuwe tijd die je geschonken krijgt door de aanraking met een nieuw land. Die heb ik gevonden in de onophoudelijke reis, in de liefde voor nieuwe steden, nieuwe vaderlanden. Niet in de doodsheid van een Ithaca.

 

[1] Kyrenia: geliefde stad aan de noordkust van Cyprus, sinds 1974 op het door de Turken bezette deel.

[2] Nekuia: titel van het zevende boek van de Odyssee, met Odysseus’ bezoek aan de onderwereld en ontmoeting met zijn gestorven strijd- en reismakkers.

 

Michalis Piërís schreef deze tekst over zijn notie van ‘thuis’ als statement voor de Nacht van de Europese literatuur 2017.

Over de auteur:

Michalis Piërís (1952) is een Cypriotische dichter, filoloog, toneelschrijver en toneelregisseur. Zijn poëzie werd onder andere vertaald in het Italiaans, Frans, Russisch en Spaans. Hij nam deel aan belangrijke culturele festivals en zijn werk is opgenomen in verschillende Europese literaire tijdschriften en bloemlezingen. Naast zijn creatieve en artistieke werk is Michalis Pieris ook literatuurwetenschapper op de gebieden van middeleeuwse, renaissance en hedendaagse Griekse en Europese literatuur.

Over de vertaler:

Hero Hokwerda (1949) heeft in Groningen en Thessaloníki klassieke talen en Middel- en Nieuwgrieks gestudeerd en was van 1979-2014 half-om-half universitair docent Nieuwgriekse taal- en letterkunde en vertaler van Nieuwgriekse literatuur; dat laatste is hij nu nog steeds. Verder is hij redacteur van uitgeverij Ta Grammata (reeksen Obolos [Griekse poëzie] en Grieks Proza).