Ik was het enige kind van mijn ouders. Ik heb ze nooit gevraagd waarom – ik had het vage vermoeden dat dit niet iets was waarnaar je vroeg. Het kwam niet doordat één van hen vroeg is overleden, zo veel is duidelijk. De een werd 86 en de ander 99.
We waren dus slechts met zijn drieën en er was plaats zat in de Anglia die Einar – hij heeft altijd Einar geheten, nooit pappa – op den duur had aangeschaft. Niet zelden zaten Einar en ik op de stoelen voorin de machinerie in de gaten te houden die ons tot een duizelingwekkende snelheid van 85 kilometer per uur kon voeren.
Enig kind zijn was de natuurlijke toestand; ik had nooit iets anders meegemaakt. Ik verbaasde me lichtelijk over de scharen broers en zussen waartoe mijn vrienden op de Bomansgata behoorden. Waar haalden de levenslustige, aardige broertjes Henning de ruimte vandaan om al hun winterjassen op te hangen in hun halletje. Of mijn neven en nichten, de kinderen van oom Stig? En waar sliepen ze? Mijn natuurlijke slaapplaats was mijn hele kindertijd lang en tot ver in de jaren vijftig een uittrekbank in de keuken. En daar heerste vrede.
Samen met veel anderen slapen, bijvoorbeeld in een tent, verwarmd door een knetterende, gloeiende tentkachel in het midden, met mijn vrienden er radiaal in een grote cirkel omheen, is het dichtst bij het hebben van broers of zussen dat ik in mijn leven ben geweest. En net als Tomas Tranströmer, die zelfs een gedicht over deze ervaring heeft geschreven, hield ik daarvan. Het gaf een ander soort geborgenheid.
Hoe beschrijf je de broers die je nooit hebt gehad? Hoe ziet mijn zus eruit of mijn zussen? Niet zoals mijn vrouwen. Zijn ze mager en serieus? Klein en haast dansend zoals mijn nichten? Zijn het sporttalenten zoals mevrouw Blomqvist? Of zitten ze de hele dag over boeken gebogen in grote bibliotheken waar de streep zonlicht met het stof van de boeken speelt onder het hoge raam. Het antwoord is: ik weet het niet. Ze zijn in dat rijk waar de convergerende getallenreeks tot nul is gekomen, in de machtige regionen van de nooit verwerkelijkte mogelijkheden.
Wat zouden ze van mijn boeken hebben gevonden? Zouden ze hebben gelachen om De tennisspelers? Zouden ze een zekere scepsis aan de dag hebben gelegd voor het een en ander? Mis ik ze? Ik geloof het wel. Ergens, op één van de niveaus van de ziel, kan ik hun ras verdwijnende stemmen horen.
vertaling: Hans Kloos
Enkele dagen voor zijn dood stuurde Gustafsson deze tekst nog naar de krant Expressen waarin hij regelmatig publiceerde. De dag na zijn dood verscheen de tekst in de krant. [Blomqvist is de achternaam van zijn huidige vrouw, nu zijn weduwe, HK.]