‘Gisteren was Fidden zwaar bemaand,’ zegt Seth Crook wanneer we elkaar zien bij de pier. Hij vertelt dat hij in de naastgelegen baai tientallen gestrande oorkwallen (moon jellyfish) vond en dat ze nog stevig aanvoelden. Ooit studeerde en doceerde hij epistemologie, maar daas van het intellectueel debat verruilde hij de universiteiten in de Verenigde Staten voor een teruggetrokken leven op het Isle of Mull aan de Schotse westkust. Crook schrijft en zwemt, en die twee activiteiten lijken onlosmakelijk verbonden. In plaats van zich zoals voorheen over een algemene, abstracte werkelijkheid te buigen, onderzoekt hij de zeer lokale, wisselvallige realiteit. De stormen, kou, zeegang, seizoensgebonden flora en fauna, en de mondeling overgedragen geschiedenis van het eiland vormen de hoofdbestanddelen waartussen zijn eigen lichaam als verbindend element op doorreis is. Als je Crooks gedichten naast elkaar legt, zie je de contouren verschijnen van een poëtisch natuurgetrouwe kaart van de zee rond Mull. Zijn fascinatie voor de fenomenologie en de metamorfose van de droge naar de natte wereld waar gedachten vloeibaar worden zijn terugkerende thema’s, al zegt hij zelf liever dat hij in een zeehond aan het veranderen is dan dat hij dicht of theoretiseert. Vaak omschrijft hij ontmoetingen tussen verschillende levensvormen en gaat hij met ze in gesprek. In tegenstelling tot wat Joseph Conrad ooit opschreef – ‘De prachtige woordgroepen die me tijdens het zwemmen te binnen schoten, bleken nadien altijd misplaatst’ – blijven Crooks onder water gevonden zinnen ook op de kant geldig. Naast de opgedoken woorden zijn er eerst overal witruimtes: de nog naamloze soorten die tijdens een snorkelsessie worden opgemerkt en louter als beeld een beginnend gedicht instromen. Daarop volgt een intens bladeren in veldgidsen om het geziene te determineren en verder te leren kennen. In de hierop volgende vertalingen komt het naam geven vaak aan de orde. Het gaat gepaard met iets voor de eerste keer zien en eigen maken. In zijn gedichten trekt Crook zelden een conclusie. Zijn gedachten zijn nooit volledig ‘uitgedokterd’, het zijn eerder speelse oefeningen, collages van verschillende duiken in een specifiek water zoals bijvoorbeeld naar de Bull Hole, een smalle vaargeul tussen het vasteland van het zuidelijkste deel van Mull en het kleine eiland Eilean nam Ban. Met Crook mee zwemmen de filosofen waar hij lang geleden zo aan verknocht was. Hij schuift hun aanwezigheid naar de rand van zijn duikbril, weigert ze een prominente plek te geven, maar kan hun dwingende stemmen ook niet negeren. Ingewijden zullen de citaten zeker herkennen. De sigaar van Freud in ‘Zeewier aan het woord’ en de Wil van Heidegger in ‘Naar het Stiergat zwemmen’ zijn niet meer dan terloopse verwijzingen. Academische poëzie is er al te veel, vindt Crook.
Deze zomer ging ik een paar keer met hem zwemmen. Vanaf het moment dat we de zee instapten tot onze terugkeer bij de pier bevonden we ons in een totaal onbegrensde ruimte, intens turkooisblauw van kleur, waaruit het ene fantastische dier na het andere op ons af kwam zwemmen of wegschoot. Gepassioneerd wees Crook me de zeewezens aan en ik leerde ‘scherpstellen’. Onder water zijn afstand en maat moeilijk in te schatten. Ik reikte naar een krab die groter was dan ik in eerste instantie vermoedde, maar mijn arm bleek korter dan dat ik gewend was en dreef door het duikpak terug omhoog.
Naast heel veel voordelen heeft het dragen van een snorkel één groot nadeel: je kunt er moeilijk door communiceren. We wisselden tijdens het zwemmen gemurmel uit en hoewel we net zo goed gebarentaal hadden kunnen spreken, bleven we onze onnauwkeurige kreten bezigen. Het had iets weg van een nieuwe taal uitvinden. Soms was iets te mooi om slordig te bejubelen en zetten we de mondstukken even af om observaties te delen. Dan klonk Crooks overslaande stem: ‘Wasrozen zijn zo charismatisch,’ en later: ‘Huzzah, de tweede zeedruif van vandaag.’ Opgetogen volgden we de doorzichtige, glinsterende ribkwal tot de gepluimde tentakels tussen het wier verdwenen.
Een van de indrukwekkendste ontmoetingen betrof een gele haarkwal met meterslange tentakels (de Engelse naam lion’s mane jellyfish is veel treffender). De grote donkere zwemklok plooide sierlijk in en uit en pulseerde steeds meer onze kant op. In plaats van terug te deinzen om een gemene steek te voorkomen, bewoog Crook zich naar de kwal toe. De kwal deed hetzelfde in tegengestelde richting. Door de stroom bogen de tentakels af, maar de hoed leek te reageren op de in het water bijna lichtgevende dichter en Crook stak zijn hand uit bij wijze van kennismaking. Er ontstond een uitwisseling die je haast een duet zou kunnen noemen: een uiterst trage dans tussen twee schepsels die beiden heel duidelijk in de zee thuishoren. In de komende maanden, wanneer het te gevaarlijk is om te zwemmen, zal die dans ongetwijfeld worden hervat, op papier.
Door het leren zien onder water, het bestuderen van zeewezens en inprenten van hun namen wordt de zee opnieuw onderdeel van ons leven aan land. Dat is belangrijk in een tijd waarin oceanen ecologisch en politiek steeds meer onder druk staan. Het is zeer waarschijnlijk dat door de verzuring van de zee binnen korte tijd sommige van de door Crook beschreven soorten uitsterven. In zijn kronieken wordt de kustlijn van Mull tenminste veiliggesteld. De Britse schrijver Robert Macfarlane meent dat het hernemen van in onbruik geraakte, plaatsgebonden woorden een heel belangrijke taak van schrijvers is, om zo een zorgvuldige omgang met de natuur via precieze taal weer terug onder de mensen te brengen. Initiatieven als Klimaatdichters, Ambassade van de Noordzee en Parliament of Things zijn daar inspirerende voorbeelden van. Crook schaart zichzelf niet onder een van de eco-bewegingen. Zwemdichten is zijn natuur. Boven aan zijn imposante niet-te-vergeten-beestenlijst staan de waterpissebed, de kompaskwal, de zwartooglipvis en de fluitbekvis.