thema:

De keeper ben ik IV

Vertaling:

Weet je, Regi, wanneer schooljongens voetballen, en ik bedoel echt voetballen, met een elftal en al, dan wil normaal gesproken niemand in het doel staan. Een beetje normaal joch wil doelpunten scóren, niet doelpunten voorkómen. Zo is het gewoon. Dat ligt in de natuur der dingen. Zelfs bij de echte voetballers, die het helemaal gemaakt hebben en die je op televisie ziet, zijn de spitsen normaliter veel bekender en rijker dan de keepers. Daar zit een bepaalde logica in. Een doelpunt is een doelpunt, altijd. Dat is helder. Maar als een keeper een bal afweert, is niet altijd duidelijk of de bal zonder die actie erin was gegaan of niet. Je weet eigenlijk nooit helemaal zeker of een keeper echt goed is, gewoon goed, of niet zo goed. Daarom wil iedere voetballer, zolang die wat te kiezen heeft, liever spits zijn dan keeper. Bij kinderen zie je dat helemaal extreem. Als kind is het enige wat je boeit, dat je zelf in een positie speelt die je de kans geeft om zo veel mogelijk doelpunten te scoren. En weet je waarom? Omdat kinderen, zonder dat ze het doorhebben, min of meer de meest onnozele optimisten op aarde zijn.

Neem maar van mij aan, Regi: optimisme is een kinderziekte, zoiets als de mazelen. En de keeper is eigenlijk een soort verzekering. Maar als je alleen rekening houdt met mogelijk geluk en verblind bent door optimisme, dan heb je helemaal geen verzekering nodig. Dat is nou precies de reden waarom geen kind in het doel wil gaan staan.

Toen wij een keer een echt belangrijke wedstrijd speelden, tegen de Italianen van de gasfabriek, wilde ook weer niemand keeper zijn. Dus moest de kleine Balsiger, de meest sneue van alle zielige, vreselijk gepeste, arme sloebers van de wijk, in het doel gaan staan.

Maar ik wil niet in het doel!

Hou je waffel, Balsiger, en ga dat doel in, nu!

Maar ik ben niet zo goed als keeper!

Buiten ben je nog slechter. Ga nou eindelijk in dat doel staan, anders kun je direct naar huis!

We hebben zwaar verloren, en op weg naar huis begon iemand te roepen dat het de schuld van de keeper was. Met een betere keeper hadden we de wedstrijd zeker gewonnen, zeiden ze. De keeper is een megaloser, waardeloos, schiet maar naar de maan enzovoorts.

Waar is die überhaupt, die verdomde keeper, vroegen mijn vrienden ineens. Waarom? vroeg ik terug. Omdat die een behoorlijke afstraffing verdiend heeft! vonden de anderen. Van het een kwam het ander en ze werden steeds woedender, tot iemand het idee opperde om de keeper te gaan zoeken en hem maar eens even goed af te ranselen.

Ik zag daar absoluut niets in. Het leek mij allesbehalve helder dat wij die partij enkel en alleen verloren zouden hebben vanwege de keeper, nog los van het feit dat wij hem zelf gedwongen hadden om in dat doel te gaan staan.

Kortom, ik kreeg ineens een soort rechtvaardigheidsaanval en riep dat kleine Balsiger er echt niets aan kon doen. Maar het was al te laat. Als zo’n groep eenmaal een zekere dynamiek heeft opgeroepen, dan staat die. Behalve ikzelf was iedereen vastberaden om de kleine Balsiger een afranseling te verkopen. Dus ging ik voor ze staan en riep:

He, jongens, de keeper ben ik! Als jullie nou echt zo nodig een keeper moeten afranselen, dan moet je het tegen mij opnemen, lafaards die jullie zijn!

Dat klopt helemaal niet, zeiden ze, en of ik nog wel goed bij mijn hoofd was. Maar mijn besluit stond vast: ik zou de afranseling die ze voor kleine Balsiger in petto hadden, op me nemen.

Ik heb de zaak wat helpen versnellen door zomaar en geheel zonder plan in te gaan beuken op mijn voetbalvriendjes, aldoor roepend: kom dan! Kom dan, lafaards die jullie zijn! Jullie willen kleine Balsiger in elkaar slaan, omdat jullie ellendige lafaards zijn! Jullie willen een keeper? Hier hebben jullie een keeper! De keeper ben ik! De keeper ben ik!

Ik bleef tegen ze schreeuwen en ik bleef tegen ze aanboksen en duwen. Na een paar minuten had ik ze zo weten te provoceren dat ze daadwerkelijk op me af kwamen, eerst op de vuist, later ook met de voeten. Of dat alles was wat ze konden, vroeg ik ze, toen mijn neus allang bloedde. Ik gilde dat ze echt slapjanussen waren, dat ik nog nooit zulke supersofte watjes had gezien met van die futloze uithalen. Dat bracht ze pas goed in razernij.

Zelf was ik op dat moment al witheet. En ze bleven slaan, steeds harder, steeds heftiger, steeds brutaler, tot ik op de grond lag. En ze gingen maar door, tot ik nauwelijks nog adem kon halen. Net voordat het doek viel, dus net voordat ik flauwviel, zou ik nog eens gerocheld hebben: De keeper ben ik! De keeper…

Toen werd het zwart voor mijn ogen. Ik weet pas weer dat ik thuis wakker werd, in mijn eigen bed. Mijn vader maakte er een enorm drama van en mijn moeder zei dat ze zich zorgen maakte over wat er nog van mij terecht moest komen.

 

 

 

Dit fragment is het vervolg op ‘De keeper ben ik’ deel I, II en III van Pedro Lenz, die eveneens online zijn verschenen: https://tijdschriftterras.nl/der-goalie-bin-ig/ https://tijdschriftterras.nl/de-keeper-ben-ik-ii/ en https://tijdschriftterras.nl/de-keeper-ben-ik-iii/

Over de auteur:

Pedro Lenz (1965, Langenthal, Kanton Bern, Zwitserland) leeft als dichter, schrijver en columnist in Olten. Na voltooiing van zijn opleiding tot metselaar in 1984 heeft hij in 1985 alsnog zijn toelating tot de universiteit behaald en een aantal semesters Spaanse Literatuur gestudeerd. Sinds 2001 werkt hij voltijd als schrijver. Als auteur is hij lid van het project “HOHE STIRNEN” en van de Spoken-Word-beweging “Bern ist überall”. Lenz heeft ook teksten geschreven voor verschillende toneelgroepen en voor de Zwitserse publieke omroep Radio DRS.

Over de vertaler:

Jolanda Ammon (1961) is geboren in Bern en beëdigd vertaalster Nederlands-Duits en Duits-Nederlands. Ze begon als secretaresse bij Ammann in Schemerdal ehm Langenthal, werd daarna assistent-persvoorlichter en later campagnecoördinator bij Amnesty Zwitserland; verhuisde 1991 naar Nederland en werd in-housevertaler bij Tauw in Deventer en ondertitelvertaalster bij het NOB in Hilversum. Sinds 2002 werkt ze bij de Dienst Verslag en Redactie van de Tweede Kamer. Ze is daarmee in 166 jaar stenografische dienst de eerste niet-moedertalig Nederlandse die meewerkt aan de Handelingen.