thema:

De plastic zak

Vertaling:

‘KJELD!’ roept ze vanuit de woning.
‘KJE-ELD!’
‘KJEEEEEELD!’
Hij zit op het balkon en doet alsof hij haar niet hoort. Er is winderig weer op
komst, en een van het buitengewoon bulderende, degelijke soort, hij heeft de laatste
paar dagen de weersvoorspellingen nauwgezet gevolgd.
‘Ik kom er zo aan, Mona’, antwoordt hij.
Ze komt in haar dunne nachtjapon naar hem toe op het balkon.
‘We krijgen storm, dan blijf je toch niet buiten zitten?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Straks word je nog ziek’, zegt ze en ze gaat naast hem op het bankje zitten,
maar hij geeft geen antwoord.
‘Waar zit je aan te denken?’ vraagt ze.
‘Ik zit gewoon even.’
’Je denkt vast wel aan iets.’
‘Ja, natuurlijk.’
Hij voelt hoe ze probeert zijn blik te volgen, maar ze ziet de plastic zak niet die
in de hoge beuk voor het appartementencomplex hangt. Die hangt daar al meer dan
twee jaar en hij heeft er elke dag naar gekeken. Zelfs de orkaan van de laatste herfst
heeft hem er niet uit weten te rukken, maar nu gaat het weer waaien.
‘Ik ga in elk geval nu naar bed.’
Ze gaat staan en trekt aan zijn arm. Hij zegt niets.
‘Ik ga! We moeten toch morgen naar mijn tante in het verpleeghuis.’
‘Ja, ja’, zegt hij. ‘Ik kom echt zo.’
Het wordt donker op het balkon als zij door de woonkamer loopt en de vloerlamp
uitdoet. Dan verdwijnen haar voetstappen verder de woning in en wordt het stil.
De wind stuift over de nokken van de daken en suist verder door de toppen van de
bomen. De plastic zak vult zich met lucht en verandert in een grote, rechtopstaande
bubbel. Hij kan niet anders dan een beetje uit zijn stoel te komen. De zak staat op het
punt zich te bevrijden. Hij gaat staan en loopt naar de rand van het balkon om het
van wat dichterbij te zien. Dan ontsnapt de lucht uit de zak, er schiet een volgende
windvlaag door de boom, maar de zak blijft zitten.
Kjeld loopt de woning in, trekt in de hal zijn jas aan en loopt de trap af naar de
kelderruimte. Achter de klapstoelen en de verhuisdozen met het oude speelgoed
van de kinderen staat een keukentrap. Hij sleept hem door de deur naar buiten en
worstelt hem mee om het gebouw heen naar het grasveld voor het complex, waar
hij hem tegen de boom zet. De wind rukt aan hem als hij omhoog kruipt. Hij pakt
een tak vast, dan zet hij zich af en trekt zich omhoog.
Moeizaam klimt hij naar de top van de boom, weet de plastic zak vast te pakken.
Hij trekt hem naar beneden. Het vervult hem met grote tevredenheid. Dan vouwt
hij hem op en stopt hem in zijn jaszak. Hij blijft in de boom zitten en kijkt naar het
gebouw, hij ziet de kerstster die voor het raam van de werkkamer hangt. Even later
gaat het licht in de kamer aan. Mona komt binnen, blijft midden in het vertrek staan,
kijkt naar het balkon. Dan doet ze het licht weer uit.
Kjeld klimt de trap af, sleept hem naar zijn plek in de kelderruimte, sluit die af en
loopt naar het trappenhuis. Hij staat stil tot de sensoren hem niet langer registreren,
het licht gaat uit. Hij pakt de trapleuning beet en loopt naar de derde etage.
Hij wil haar niet wakker maken en doet de deur voorzichtig achter zich dicht als
hij de slaapkamer binnenkomt.
‘Waar ben je geweest?’ vraagt ze.
‘Ik?’
‘Ja, wie anders?’
‘Ik was even naar Viften om een biertje te drinken.’
‘Nu?’
‘Ja.’
‘Is dat niet gesloten?’
‘Waarom zou het gesloten zijn?’
‘Het is woensdag.’
‘Nee, het was open.’
‘Met wie heb je bier gedronken?’
‘Met degenen die er zoal waren.’
‘En wie waren dat?’
‘Ik weet toch niet hoe ze heten.’
‘Is dat niet een beetje onhandig?’
‘Wat?’
‘Om nu bier te drinken. We moeten morgen naar mijn tante, het is immers
donderdag.’
‘Ik ga niet mee.’
‘Waarom niet?’
‘Het is zo saai.’
Mona gaat rechtop in bed zitten en zet haar handen in het dekbed.
‘Ze heeft kanker door haar hele lichaam.’
‘Het blijft saai.’
‘Waarom zeg je dat?’
‘Omdat het zo is.’
‘Dat kun je niet maken’, zegt ze en ze gaat weer liggen.
Kjeld valt snel in slaap en als hij de volgende ochtend wakker wordt, ligt Mona
niet naast hem. Haar deel van het bed is opgemaakt, en in de keuken staat een
bordje met wat broodkruimels en een glas met een restje melk naast de gootsteen.
Op het klokje van de oven ziet hij dat het al over tienen is. Hij zet de radio aan en
draait het volume omhoog. Hij staat wat te wiegen op de muziek. Hij overweegt een
drankje te mixen. Hij stelt zich voor dat hij helemaal alleen in de woning woont. Dan
zou hij altijd harde muziek luisteren en sterke drank drinken als hij daar zin in had,
en hij zou alle donderdagen de auto pakken en naar plekken gaan waar hij nog
nooit eerder was geweest. Hij opent de koelkast. Er is niets anders dan een halve
citroen in de eierhouder, en die verrukkelijke kaas die zij haat, ligt goed ingepakt in
aluminiumfolie in de groentela. Ze heeft geen boodschappen gedaan. Hij doet de
koelkastdeur dicht en gaat aan de eettafel zitten.
Hij gaat staan en loopt door de woonkamer. De zon brandt op de houten vloer.
Mona zit op het balkon een tijdschrift te lezen.
‘Ik dacht dat je niet thuis was’, zegt hij.
‘Maar ik ben er wel’, zegt ze zonder op te kijken.
‘Ben je bij je tante geweest?’
‘Nee’, zegt ze. ‘Heb je gezien hoe het gewaaid heeft vannacht?’
Hij kijkt op het plein. Op het gras liggen dakpannen en afgewaaide takken.
‘Ja.’
‘En die plastic zak die in de grote boom hing is ook weg’, zegt ze.
‘Is dat zo?’ zegt hij.
‘Ja, nu is het toch een keer gebeurd’, zegt ze terwijl ze het tijdschrift dichtslaat.
‘Zullen we een eindje rijden?’
‘Waarheen?’
‘Dat weet ik niet’, antwoordt ze. ‘We zien wel.’

Over de auteur:

Thomas Korsgaard (1995) is een Deense schrijver die op 21-jarige leeftijd in 2017 debuteerde met de roman Hvis der skulle komme et menneske forbi (‘Mocht er eens iemand langskomen’), gebaseerd op Korsgaards eigen jeugd in Nørre Ørum in Jutland. Vanwege de verhalen in het boek over geweld en gemarginaliseerde mensen op het platteland is het wel vergeleken met de autobiografische roman Weg met Eddy Bellegueule van de Franse auteur Édouard Louis uit 2014. In 2018 kwam Korsgaards tweede (vervolg)roman, En dag vil vi grine af det (‘Op een dag lachen we erom’), die opnieuw veel lof oogstte en in 2019 verscheen de verhalenbundel Tyverier (‘Dieverijen’). In mei 2021 verschijnt zijn derde roman, Man skulle nok have været der (‘Je had er eigenlijk bij moeten zijn’), een vervolg op de eerste twee romans met Tue als hoofdpersonage.

Over de vertaler:

Kor de Vries (1965) is vertaler Deens-Nederlands en Noors-Nederlands. Hij behaalde in 1993 zijn diploma van de opleiding Scandinavische Talen aan de Rijksuniversiteit Groningen, hoofdvak Deens, en begon daarna aan zijn vertaalcarrière. Hij vertaalde verscheidene romans, waaronder Borgen van Jesper Malmose (2013), Als je wilt van Helle Helle (2015) en De grenzeloze van Jussi Adler-Olsen (2015).