De plekken van Georges Perec

Op 27 februari 1969 om 5 uur ’s middags staat Perec in de Rue Vilin, een steil, smal straatje in de volkswijk Ménilmontant, in het noorden van Parijs. Hij heeft een aantekenboekje bij zich en zijn pen in de aanslag. Vandaag gaat hij deze straat beschrijven. Hij begint onderaan de straat, volgt de nummers van het eerste tot het laatste en noteert bij elk pand wat erin zit: in veel gevallen is dat een winkel, of was dat een winkel, want dit ooit zeer levendige straatje is ten prooi gevallen aan de stadsvernieuwing en sterft nu een stille dood. Om zeven uur ‘s avonds, als het donker is loopt hij de straat nog eens door om te zien waar er licht brandt en welke panden nog bewoond zijn.

Op zijn wandeling staat hij even stil bij nummer 24: ‘hier woonde ik’, vertelt hij tussen neus en lippen door. Hier was de kapsalon van zijn moeder: de letters staan nog vaag op de gevel te lezen. Georges Perec, geboren in 1936 uit Pools-joodse ouders, woonde er eerste zes jaar van zijn leven, met zijn ouders en grootouders. In 1940 kwam zijn vader om aan het front. In 1942 zette zijn moeder hem op de trein naar de ‘vrije zone’, naar een onderduikadres waar hij de oorlog overleefde. Zijn moeder werd naar Auschwitz gedeporteerd en daar vermoord.

Vanaf 1969 keert Perec jaarlijks terug naar de Rue Vilin en legt ter plekke de straat vast in zijn aantekeningen. Dit houdt hij zes jaar vol; zo volgt hij het proces van de teloorgang van het straatje nauwgezet. Tegelijkertijd doet hij eenmaal per jaar een poging om zijn herinneringen aan die vroege kinderjaren op papier te zetten. Zo ontstaat er een dubbele reeks teksten: de ene noemt hij ‘Réels’, dat zijn ter plekke geschreven momentopnames, de andere zijn de herinneringen eraan (‘Souvenirs’). Deze teksten hebben hun plaats binnen een veel groter project, dat hij Lieux noemt, en dat nog elf andere lieux de mémoire bevat, dus twaalf totaal. Het zijn allemaal plekken waarmee hij een persoonlijke binding heeft, die deel uitmaken van zijn verleden: plekken waar hij gewoond heeft; waar familie, vrienden of geliefden gewoond hebben of waar hem iets bijzonders overkomen is.

Over deze twaalf plekken wilde hij aanvankelijk twaalf jaar lang jaarlijks twee teksten schrijven. Door omstandigheden stopte hij er voortijdig mee. Hij schreef desondanks 133 teksten van één à tien pagina’s. Die teksten en veel overig materiaal zoals foto’s, zijn voorjaar 2022 voor het eerst gepubliceerd, na meer dan vijftig jaar: Lieux. Het is een goudmijn voor Perec-liefhebbers en een intrigerend boek voor wie Perec nog niet kent.

Van eind jaren ‘60 tot halverwege de jaren ‘70 werkt Perec naast Lieux aan meerdere autobiografische projecten. Een voorbeeld daarvan was L’Arbre (de titel verwijst naar een stamboom), een plan voor een familieroman over de geschiedenis van zijn Pools-joodse familie van moederskant. Het project werd nooit een boek, net zomin als ‘Plaatsen waar ik geslapen heb’, waarin Perec – net als Proust aan het begin van De kant van Swann – alle kamers wilde beschrijven waar hij ooit geslapen had om zo vergeten momenten uit zijn verleden op te roepen. In diezelfde tijd schreef en publiceerde hij de tweewekelijkse afleveringen van zijn feuilletonroman over het fictieve eiland W. Hij voegde er later autobiografische fragmenten aan toe en het geheel verscheen in 1975 onder de titel W ou le souvenir d’enfance. Van al die autobiografische projecten is Lieux het meest veelomvattende; het is het hart maar ook de sluitsteen van zijn andere projecten.

Geen van deze teksten of romans is direct autobiografisch. Voor Perec was het namelijk onmogelijk en onzinnig om direct over jezelf te spreken, je levensverhaal te vertellen. Gepsychologiseer lag altijd op de loer. En was zelfkennis überhaupt nog wel mogelijk, sinds we weten dat het grootste deel van ons psychisch leven onder de oppervlakte van het bewustzijn ligt? Eén van Perecs pogingen om zijn levensgeschiedenis te schrijven noemde hij ‘Les gnocchis de l’automne’ (1972): de titel is een ironische woordspeling op de Griekse spreuk ‘Gnothi seauton’ – Ken uzelf. Deze titel is door Rokus Hofstede meesterlijk vertaald als ‘De gnoe in de zoutton of antwoord op enkele vragen mij betreffende’. Hier vraagt Perec zich af: ‘Hoe moet ik het aanleggen, nogmaals, om te ontsnappen aan het soort spiegelspel waarbinnen een “zelfportret” niet meer is dan de zoveelste afspiegeling van een goed besnoeid geweten, van een goed gepolijste eruditie, van een zorgvuldig binnen de perken gehouden schrijftrant?’[1]

Om die reden moest Perec slinkse wegen bewandelen om over zichzelf te kunnen spreken. Het zijn omwegen die vaak via de ruimte lopen: in plaats van te zeggen wie ik ben, wat mij bezielt, zeg ik waar ik ben en hoe die plaats eruit ziet. Door een verschuiving gaat de ruimte dan voor mij spreken. Een goed voorbeeld daarvan is zijn novelle en film Les lieux d’une fugue[2], waarin Perec vertelt hoe hij als twaalfjarig jongetje van huis wegliep en een dag lang rondzwierf op het Rond-Point des Champs-Elysées. Het was kort na de oorlog, hij woonde toen als weesjongetje bij zijn oom en tante van moederskant, in de Rue de l’Assomption. Deze geschiedenis schoot hem te binnen toen hij als jongeman eens over het Rond-point liep. In de novelle en de film staat de plek op de voorgrond. De gedetailleerde beschrijving ervan komt in de plaats van de gebeurtenis en drukt deze buitengewoon krachtig uit. Het Rond-Point des Champs Elysées is overigens ook één van de twaalf plaatsen die in Lieux jaarlijks worden beschreven.

Om die omwegen te vinden maakte Perec vaak gebruik van formele regels, die hij contraintes noemde, beperkingen. De term komt van de Franse groep Oulipo: een gezelschap wiskundigen en letterkundigen die teksten schreven volgens vaste regels. Perec was er vanaf 1966 een prominent lid van. Zijn meest bekende oulipiaanse boek is La Disparition (1969), een roman die geheel zonder de letter e geschreven is.[3] De ‘verdwijning’ – ruimer op te vatten als uitwissen, vernietigen – slaat hier niet alleen op de letter ‘e’ maar ook op het centrale thema: vanaf de eerste pagina van deze vreemde detectiveroman komen personages op allerlei gewelddadige manieren om het leven (door hongerdood, verstikking, guillotine, pogrom, massamoord …) Een detective ontdekt dan dat de slachtoffers allemaal tot dezelfde familie behoren. Het is een indirecte verwijzing naar de jodenvervolging.

La Disparition is een boek om te lachen maar ook om te huilen. Dat laat zien dat contraintes voor Perec geen spelletje zijn maar een noodzaak: het is zijn enige manier om toegang te krijgen tot de ‘verdwijning’ van de moeder, die niet te bevatten is. Formele regels kunnen de beperkingen van het onbewuste – autocensuur, weerstanden, verdringing – namelijk omvormen tot productieve regels. Beperkingen zijn voor Perec dus vreemd genoeg een bron van creativiteit. Ze kunnen op kleine schaal spelen – zoals een letter of een woord – maar ook op de grotere schaal van de structuur van een werk. Dat nu is het geval van Lieux, dat vol contraintes zit. Het is volgens een vooraf vastgesteld programma geschreven. Zoals gezegd nam Perec zich voor twaalf plekken twaalf jaar lang te beschrijven, afwisselend ter plekke of via de herinnering. Elke maand moest hij daarvoor twee teksten schrijven, over twee verschillende plekken; de volgorde was elk jaar anders. Was de tekst af, dan sloot hij hem in een verzegelde envelop zodat hij hem niet meer kon overlezen. Aan het einde van de rit zou hij dan de 288 enveloppen openmaken en zijn teksten bekijken om te zien wat ermee gedaan kon worden. De teksten schreef hij volgens een vooraf vastgesteld programma, ingegeven door een algoritme: ‘Zo begin ik twaalf jaar lang overnieuw, waarbij ik mijn combinatie van plekken permuteer volgens een bepaald algoritme (een Latijns orthogonaal bikwadraat van de twaalfde orde) […]’.[4] Dit programma reguleert niet alleen het schrijven maar ook het leven van Perec in die twaalf jaar: eens per maand moest hij één van zijn Parijse plekken bezoeken en beschrijven. Je zou dus ook kunnen spreken van een lichamelijke contrainte.

Waarom wilde hij zijn leven zo strak reguleren? Het ontstaan van Lieux heeft ook te maken met een verloren liefde: in 1969-70 brak hij met Suzanne Lipinska, met wie hij jarenlang een relatie had. Haar appartement op de Ile Saint Louis was daardoor voor Perec verboden terrein geworden. Maar hij maakte er één van zijn twaalf plekken van en verschafte zich zo een alibi om er jaarlijks een keer langs te lopen en zich in melancholische mijmeringen onder te dompelen.

Met zijn 133 op zichzelf staande teksten vormt Lieux een fragmentarisch geheel; het is meer een werkplaats, een experiment, dan een boek. Je zou het ook een archief kunnen noemen want de enveloppen bevatten niet alleen teksten maar ook andere documenten. Het zijn in de eerste plaats persoonlijke documenten, zoals een conceptbrief, een telegram, een to do-lijstje, agendablaadjes of een uitnodiging voor een prijsuitreiking. Maar het zijn zeker niet alleen persoonlijke documenten. Er zitten ook stukken bij die hij op straat verzamelde tijdens zijn wandelingen door Parijs: een bonnetje van een café, een kleurige folder over onroerend goed, een toneelflyer … Daarnaast bevat Lieux een paar honderd zwartwit foto’s, gemaakt door Christine Lipinska, een bevriende fotografe die hem vergezelde op een aantal van zijn tochten door Parijs. Deze foto’s, die een uniek beeld geven van het Parijs van de jaren ‘70, versterken het karakter van een momentopname van de stad.

Die twee soorten documenten laten zien dat Lieux niet alleen een autobiografisch project is maar ook een onderzoek naar ons dagelijks leven in de stad. Net als veel andere teksten van Perec uit die tijd laat Lieux zien hoe groot zijn aandacht was voor het gewone, het dagelijkse, het triviale. Hij noemde het ‘l’infra-ordinaire’, het ‘onder-gewone’[5] – dit in tegenstelling tot ‘l’extraordinaire’, het buitengewone, waar de kranten vol van staan. Hier maar bijvoorbeeld ook in Espèces d’espaces[6] roept Perec ons op om eens te kijken naar het nabije: de alledaagse gebaren, handelingen, ruimtes en voorwerpen waarmee we in ons dagelijks leven te maken hebben. Ze zijn zo vanzelfsprekend geworden dat we ze niet meer opmerken. ‘Beschrijf je straat. Beschrijf een andere straat. Vergelijk.’, zegt Perec eenvoudig.[7]

Na de voltooiing van  Lieux doet wilde Perec kijken hoe zijn plekken veranderd waren en hoe zijn herinneringen eraan veranderd waren. De twaalf jaar werden er uiteindelijk zes, maar zijn benadering en werkwijze blijven goed zichtbaar. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn beschrijvingen ter plekke van de Rue de la Gaité, een straat in de buurt van Montparnasse. Het is een typische uitgaansbuurt, vol theaters en bioscopen. De tekst uit 1971 begint als volgt:

 

31 X 71. Een koude zondag. 18u10; Rue de la Gaité.

Te voet gekomen via de volgende straten: Seine, Tournon, Vaugirard, Guynemer, Vavin, Delambre. Veel mensen op straat, drukte in de cafés: menselijke warmte; winter alweer.[8]

 

Waarom noteert hij zo nauwgezet de datum en tijd en zelfs de route die hij genomen heeft om er te komen? Zijn tekst krijgt daarmee de schijn van een antropologisch onderzoek, waarbij je altijd de plaats, tijd en omstandigheden dient vast te leggen. Perec wilde namelijk – op de speelse manier die hem eigen was – de antropoloog zijn van zijn eigen habitat, Parijs. Hij wilde de stad en haar bevolking observeren als betrof het een uitheemse stam.[9] Vervolgens post hij zich in een café, voor het raam. Wat zie je van daaruit? Zijn blikveld is beperkt en hij schrijft niets op dat buiten zijn blikveld valt. Net als in de Rue Vilin maakt hij een lijst van de winkels. Van de vele theaters schrijft hij op welke voorstelling er speelt, waardoor de tekst een soort collage van titels wordt. Beschrijven hoe men er leeft is voor hem beschrijven hoe men eet, drinkt, woont en plezier maakt.

De ‘Souvenirs’ van de Rue de la Gaité zijn uiteraard persoonlijk. Ze gaan over de vrienden die hij er had maar vermelden ook de psychoanalyse die hij twee jaar lang in de buurt deed, in 1956-57. Over deze privégebeurtenis wordt niets losgelaten maar des te meer over de lange wandelingen erheen: drie maal per week liep hij erheen, vanuit een heel andere buurt van Parijs, en bracht er uren door in cafés en bioscopen. Net als in de ‘Réels’ gaat het hier dus om de praktijken van het dagelijks leven en de stedelijke ruimte waar ze zich afspelen. Door de vervlechting van ‘Réels’ en ‘Souvenirs’ vormt Lieux een document van persoonlijke maar ook van collectieve herinnering.

Lieux komt in de vorm van een boek en van een website. Het boek telt 400 pagina’s primaire teksten, verlevendigd met foto’s en manuscriptfragmenten. De tekst is voorzien van honderd pagina’s eindnoten, waarin door de tekstbezorger vooral feitelijke details worden toegelicht. Tegelijkertijd is er een website verschenen. Deze website maakt het de lezer mogelijk om de teksten in verschillende volgordes en samenstellingen te lezen: je kunt ze in chronologische volgorde lezen (zoals in het boek) maar ook bijvoorbeeld de teksten over één bepaalde plek of uit één bepaald jaar. Zo wordt het mogelijk om vrij in de tekst rond te surfen – een mogelijkheid die Perec zelf zeker had toegejuicht. Deze digitale editie bevat naast een personenindex ook een index van plaatsen, een bibliografie en kaarten van de twaalf Parijse plekken. Tezamen vormen boek en site een voorbeeldige uitgave.

Georges Perec, Lieux, Editions du Seuil, Bibliothèque du 21e siècle, 2022, 568 pag., € 29,-

 

[1] Georges Perec, Ik ben geboren, vert. Rokus Hofstede, Amsterdam, Arbeiderspers, serie Privédomein, 2003, p. 35.

[2] ‘De plaatsen van een ontsnapping’, Ik ben geboren, op. cit. p. 73-82.

[3] Vertaald als ’t Manco, door Guido van de Wiel, Arbeiderspers 2022.

[4] Ik ben geboren, op. cit. p. 190.

[5] Ik ben geboren, p. 145.

[6] Ruimten rondom, vert. Rokus Hofstede, De Arbeiderspers, 2008.

[7] Ik ben geboren, op. cit. p. 145.

[8] Lieux, Editions du Seuil, 2022, p. 284 (eigen vertaling).

[9] “Misschien gaat het erom dat we eindelijk onze eigen antropologie ontwikkelen: een antropologie die spreekt over ons, die op zoek gaat naar wat we zolang bij anderen hebben geroofd. Niet meer het exotische, maar het endotische.” (“Nader tot wat?”, Ik ben geboren p. 145).

Over de auteur:

Annelies Schulte Nordholt doceert Moderne Franse letterkunde aan de Universiteit Leiden. Zij publiceert regelmatig in binnen- en buitenland over Maurice Blanchot, Marcel Proust, Georges Perec en andere moderne en hedendaagse Franse auteurs. Over Proust publiceerde zij onder andere Le moi créateur dans A la recherche du temps perdu (Parijs, L’Harmattan). Over de Frans-joodse literatuur van na de oorlog verscheen Perec, Modiano, Raczymow. La génération d’après et la mémoire de la Shoah (Amsterdam, Rodopi, 2008). Recentelijk publiceerde zij Georges Perec et ses lieux de mémoire (Leiden, Brill, 2022), een studie over Lieux, het pas verschenen werk van Perec.