Yi Sha (伊沙) is de schrijversnaam van Wu Wenjian (吴文健). Hij werd in 1966 geboren in Chengdu (Sichuan) in China en op jonge leeftijd verhuisde hij met zijn familie naar Xi’an (Shaanxi provincie). Hij studeerde Chinees in Peking aan ‘Beijing Normal University’ waar hij begon met dichten en zich ontwikkelde tot een bekend figuur onder de dichters op Chinese universiteiten. Yi Sha werkt momenteel aan de ‘Foreign Language University’ in Xi’an. Hij heeft vele publicaties op zijn naam staan en heeft zich naast poëzie ook beziggehouden met het schrijven van essays en korte verhalen. Vooral zijn poëzie is in meerdere talen vertaald. In 2007 was hij te gast op Poetry International Rotterdam.
Zijn stijl kan omschreven worden als ‘volks’ en ‘spreektalig’. Yi Sha identificeert zich met de minder bevoorrechte bevolkingsgroep in China en zet zich daarmee af tegen de intellectuelen en de thema’s en schrijfstijl die daarmee gepaard gaan. Zijn poëzie, grotendeels verhalend geschreven, is kort en bondig, vaak zijn gedichten gecentreerd rondom alledaagse gebeurtenissen en nauwkeurige observaties. Zijn onderwerpen variëren enorm en hij deinst hij er niet voor terug in zijn gedichten imperfecties in de huidige maatschappij aan te kaarten. Geen onderwerp of personage is hem te min en hij gaat geen detail uit de weg. Alles wordt in alle rauwheid opgenomen en uitvoerig beschreven in zijn gedichten. In zijn poëzie horen we steeds zijn eigen stem en gedachten: hij beschrijft veel persoonlijke ervaringen en schroomt niet zichzelf en zijn eigen onvolmaaktheden te belichten. Yi Sha’s stijl is vaak als ‘plat’ of ‘spreektalig’ omschreven, maar hij schrijft niet simpelweg wat er in zijn hoofd opkomt. Hij streeft wel degelijk naar specifieke poëtische effecten, speelt wat met de Chinese taal, en let zorgvuldig op de klank en structuur van zijn gedichten. In zijn geval is de beknoptheid en taalkundige eenvoud vaak misleidend en schuilt er een ‘volkse’ verfijndheid en stiekeme nuance achter.
Stotteren
St-st-stotterend, mijn mond,
een se-se-secundaire handicap,
niet in staat mijn t-tanden te zetten in mijn g-g-gierende gedachten
en in mijn benen net zo m-m-min.
Jullie speeksel dat alle kanten uit vl-vl-vliegt
stinkt naar s-s-schimmel.
M-m-mijn arme longen
trekken het b-bijna niet meer.
Ik moet lo-lo-losbreken van
jullie r-r-raadselachtige
ritme,
zo snel mogelijk ontsnappen.
Mij-mij-mijn
w-woorden,
vu-vu-vurend als machine-geweren,
vervuld van genoegen.
St-stotterend, mijn leven,
mijn leven kent gee-gee-geen spoken.
K-k-kijken jullie maar eens goed,
het maakt me lekker niks uit.
Verkoudheidslied
Waarom zit mijn neus vol met snot?
Mijn verkoudheid steekt de kop weer op.
Één keer per jaar die verkoudheid,
ik weet er niet aan te ontsnappen.
Vorig jaar was het ook rond deze tijd,
toen de dikke pakken sneeuw in modder veranderden.
Het gedicht ‘zelfbewustzijn komt van binnen’
beschrijft mijn laatste griepje
en de winterse stemming van vorig jaar.
Dat gedichtje fluistert mij in dat,
al zag ik er erg enthousiast uit,
ik mij eigenlijk diep ellendig voelde.
Het vorige jaar is een voertuig van herinnering
dat niet verder wil dan het afzetlint,
en als ik eraan terugdenk
lijkt mijn laatste verkoudheid wel
op een ingreep
waarbij de overbodige blindedarm wordt weggesneden.
De kracht van het detail
Die kus staat haar nog goed bij.
Maar niet vanwege
de manier waarop zijn lippen en tong bewogen.
Het speciale gevoel
werd enkel teweeg gebracht
doordat hij,
toen hij klaar was,
met de rug van zijn hand
zijn lippen afveegde.
Zoals na het eten.
De logica van een taxichauffeur
In een taxi
begint een taxichauffeur een gesprek met mij
over zijn band met de verkeerspolitie,
vergelijkbaar met die van een vis met water.
‘Een visje zal het water nooit verlaten,’
zo zong hij
dit ene zinnetje.
Het was niet voor het eerst
dat ik deze logica hoorde.
Maar deze keer was het anders.
Het leek wel geopperd te worden
door de vis zelf.
Zittend op de achterbank
kon ik zijn gezicht niet zien.
In de achteruitkijkspiegel zag ik alleen
een vis
met trillende kieuwen
die een wolk van luchtbellen
uitstootten.
In de kapperszaak
Zijn hand
reikte achter het shampoo-meisje langs,
en die hand streelde geoefend
haar billen.
Ik heb het allemaal gezien,
en het kan dat de persoon naast mij
ook iets heeft opgevangen
van dit menselijke foefje.
Wat ik alleen niet kon uitstaan
was die gluiperige gezichtsuitdrukking
in de spiegel.