Hij is aan het schrijven
‘We hebben sandwiches gegeten en witte wijn gedronken,
we kijken door het raam naar de velden. Het graan begint te rijpen,
het veld staat vol papavers. Het weiland is groen,’
Ik denk dat hij nog aan het schrijven is. De laatste lamp gaat bijna uit.
Hij weet niet dat de rug van de frontale wereld
tamelijk zwak is. Nee, het doet pijn, misschien.
‘Bovendien zijn er veel mooie bomen, soms zijn er
kastelen die nog verder weg zijn dan de bomen. Het is lang geleden
dat ik zo blij was, zo ontspannen. Met opzet
werd ik dronken, meteen daarna was er een zwarte kraai die in een vlucht
van een paar woorden mij vertelde over het foute antwoord van alles.
De wolken aan de hemel dreven uiteen, de maan is tevoorschijn gekomen.’
Hij schrijft niet meer. De tijd werd beetje bij beetje strakker getrokken, maar
hij is nog niet bij de volgende regel. Hij loopt de deur uit. Hij heeft
een onbelangrijke afspraak. Toen hij uit het station kwam, liep hij een zaak in,
daarna ging hij liggen, naast hem was een vrouw
met een titel. Hij praatte zomaar even, daarna wist hij niets meer te zeggen,
loom, daarna vuurde hij een schot. ‘Plotseling.’
2004
Het begin van de lente
De zonneschijn is volgepropt met notities dat het warmer wordt.
Ze proberen stil te blijven, maar ze zijn zo opgewonden
dat ze op iedere voorbijganger
een uitroepteken zoeken
maar op mijn lichaam zit
alleen een stapel komma’s
‘het seizoen is nu eenmaal een groot probleem.
Je moet het niet alleen
als kringloop beschouwen,
maar het in je eigen lichaam opnemen’
Tegen de tijd dat de uitroeptekens en de zonneschijn
samen spoorloos zijn verdwenen,
zijn mijn handpalmen koortsig, alsof een groep
kleine beestjes zijn winterslaap erin houdt.
Ik zit aan de eettafel,
in de vorm van een komma.
Ik denk dat erachter nog veel meer seizoenen en inhoud zijn.
2003