Dat niemand het woord heenreis mist
plots en licht op de grond geworpen
noch het koppige
verlangen hopelijk komt de sneeuw terug
en dat zij zich tenminste
niet vuilmaakt of koestert
van alles wat ze verbergt
alle
liefhebbende laksheid
van de niet vrome ziel
op de kouwelijke brandstapel
van het gevoel
(de dag valt flauw)
zonder licht of gezicht
TUSSEN TWEE LICHTEN
Niets
op een grens
van kalk.
Niets
op een grens
van zand.
Ik loop ze voorbij.
Nestelt de verhuizing
in korte bek:
– Waar ga je heen,
boodschapper,
met de waarachtige
pijl?
(Dat zwemme
in mijn witte
pijlkoker
zijn slapende
blik.)
Uit: Ondulaciones. Poesía reunida (1968-2007). Prólogo de Miguel Casado. Galaxia Gutenberg / Círculo de Lectores, Barcelona, 2008.