Je wilt het alletwee, de zon zijn
en de wolken die hem smoren, het hart
en hart dat het doet breken, zinloos lijden
en de waarheid
die het verlicht. Leuk werk
als je geluk hebt
maar wat geluk betreft
gun ik jou niks. Jij die je voorstelt
als een appel die zijn rood aanzet
binnen mijn bereik, bengelend
aan de laagste tak, een bouquet
van welige hermeneutiek
dat elk moment, triviaal en tragisch, drenkt
in eau d’significance. Want
wat wat heb ik te wensen? Jouw engelen
blakerden de bomen
van het leven en de kennis,
hoewel ik prima rond kon komen
schransend
van hun as. Ook jij
hebt smaak voor as. Naar as. Naar iets
dat brandde lang geleden
en nog altijd brandt
ergens dicht bij mijn mond, de rook van jou
die mijn neus verstopt,
een hulpkreet
die ik in mijn verveling
niet meer horen kan. Jij verleidt me met het fruit
van je intimiteit, infiniteit klef
als sterrenvonkhoning, fijnbepinde borstels
van vergiffenis, het amper herinnerde
koeren van een moeder
die me in slaap zingt tegen haar borst,
mijn eerste fiets, het wellende zongewarmde
moerbeiensap
van immer. Jij wast het doodgaan
van mijn handen weg
en staat daar met
je ondoorgrondelijke trekken
terwijl ik weer sterf. Geen wonder
dat je zo mijn afkeer wekt. Geen wonder
dat ik smacht naar dat je bij me bent, appel vlammend
in de vlammende takvork
die brandt in de schaamstreek der geschiedenis.