Signalementen april

Op de blog van Terras verschijnen maandelijks signalementen van boeken uit binnen- en buitenland die volgens de redactie onderbelicht zijn gebleven of meer aandacht verdienen.

 

Esther Kinsky – Langs de rivier

Elke rivier is een grens, dat was een van de lessen uit mijn kindertijd. Hij vormt onze kijk op het andere, dwingt ons te blijven staan en de andere kant in ogenschouw te nemen.

Bij Uitgeverij Pluim verscheen eind vorig jaar Langs de rivier van Esther Kinsky, in vertaling van Josephine Rijnaarts. Het origineel is getiteld Am Fluß en verscheen in 2014. In 2019 verscheen haar roman Hain, ook vertaald door Rijnaards, onder de titel Kreupelhout. Beide boeken worden op het omslag aangeduid als ‘terreinroman’, op initiatief van de auteur, want het zijn boeken waarin volgens Kinsky het terrein niet alleen plaats van handeling is, maar ook als handelingsbekwaam opereert.

In Langs de rivier volg je een vrouw bij haar wandelingen in haar nieuwe omgeving: een wijk in Oost-Londen, langs de rivier de Lea. Als lezer vang je glimpen op van deze onbestemde plek langs de randen van de stad. De vrouw observeert met kalme en minutieuze blik wat ze onderweg tegenkomt en hoe ze zich hiertoe verhoudt: haar buurtbewoners afkomstig uit alle windstreken, de geluiden, het licht en de schaduwen en het stadsgroen, dat soms overvloeit naar een landelijke omgeving tot er weer zoemende elektriciteitsmasten boven haar hoofd opdoemen. Haar ankerpunt is steeds de rivier de Lea, ook vervlecht ze haar observaties met rivieren uit haar herinneringen en de grote rivier uit haar jeugd: de Rijn. De verkenningen en observaties zijn in rijke, ritmische taal geschreven en die prachtig werd vertaald door Josephine Rijnaarts.

Uitgeverij Pluim | 2020 | Nederlands | Uit het Duits vertaald door Josephine Rijnaarts | 400 pagina’s | 23,99

 

Maurice Blanchot – Het moment van mijn dood

In 1994 publiceerde Maurice Blanchot Het moment van mijn dood, één van zijn latere teksten. Het verhaal, dat slechts elf pagina’s beslaat, speelt in 1944 en is dat van een jongeman in Frankrijk, die de deur van een groot huis (‘het Kasteel, zei men’) opent nadat een naziluitenant heeft aangeklopt. De jongeman wordt door de luitenant voor het vuurpeloton gezet, maar de luitenant wordt juist op het ‘moment suprême’ afgeleid door een lawaai verderop en loopt weg. De soldaten die de wapens in de aanslag hebben (Russen uit het leger van Vlasov, geen Duitsers) laten de jongeman een groot bos in vluchten. Terwijl diezelfde dag boerenzonen bruut vermoord worden, ontkomt deze jongeman van stand. Achteraf kwelt dit inzicht hem, dat hij alleen overleefde omdat hij, ‘zelfs in de ogen van de Russen, tot een verheven klasse behoorde.’ Blanchot zelf bevond zich ooit in een soortgelijke situatie, en deze vertelling houdt zich dan ook op tussen Dichtung en Wahrheit, fictie en getuigenis – een zeldzaam moment van semi-autobiografisch schrijven in Blanchots oeuvre. Blanchot beschrijft op indringende wijze het moment dat de jongeman voor het vuurpeloton staat, maar trekt het idee dat deze ervaring voor hem – de Blanchot op het moment van schrijven – nog toegankelijk is in twijfel: ‘Ik weet – weet ik het? – dat degene op wie de Duitsers richtten en die nog slechts op het laatste bevel wachtte, op dat moment een buitengewone lichtheid ervoer.’ Hoe te schrijven over de eigen dood als je niet doodgaat maar je eigen dood overleeft en in de nasleep daarvan verder leeft? Dat is de vraag waar Blanchot omheen cirkelt met deze vertelling. Hij sluit Het moment van mijn dood dan ook af met de constatering: ‘Wat overblijft is het gevoel van lichtheid dat de dood zelf is, of preciezer gezegd, het moment van mijn dood dat van nu af aan immer ophanden is.’

Uitgeverij Vleugels | 2021 | Nederlands | Uit het Frans vertaald door Kiki Coumans | 11 pagina’s | € 23,95

 

Caro Van Thuyne – Lijn van wee en wens

‘Dacht ik de gapende kloof tussen mij en Tully te kunnen overbruggen met onbenullige voetstappen? Dacht ik simpelweg naar haar toe te kunnen wandelen?’ Dat vraagt Mari zich af, het personage in Lijn van wee en wens dat rouwt om de dood van haar zeer jong overleden, doofblinde zusje Tula, vaak liefkozend Tully genoemd. Mari laat haar geliefde Felix thuis achter om een wandeling langs de fictieve rivier de Rin te maken, ervan overtuigd dat het ‘metronome ritme’ van voet voor voet zetten is wat ze nodig heeft, net als het isolement en de stilte. Mari wil de afstand tussen zichzelf en de natuur verkleinen, maar dat wil nog niet zeggen dat haar wandeling enkel tot innerlijke verstilling en kalmte leidt. Na een angstige nacht in de duinen komt eindelijk de zon weer op, haar blik verraadt de permanente aanwezigheid van Tully: ‘Het prachtigste lichtblauw kwam in de lucht, Tully’s ogen, klaar als stil water… Mijn tranen drupten in het zand.’ Een illustratie van de stelling dat een mens ‘kan zingen en wenen tegelijk’. Hoewel de bestemming van de wandeling duidelijk is (de zee), is die tegelijk ook een zoektocht. Met de schrijver Richard Skelton spreekt Van Thuyne van een onstilbare nood aan echolocatie, ‘die poging die je niet kunt opgeven om woorden in het rond te ketsen in de hoop dat hun echo je je weg kan helpen vinden’. Lijn van wee en wens is dan ook zonder meer een poging om, in weerwil van het besef dat de diepste ervaring misschien juist voorbij de taal ligt, te zoeken naar woorden, naar een taal die nog rest, die weet vast te houden – het levert een onvergelijkelijke, tegelijk aardse en lyrische roman op over rouw, liefde, taal en natuur.

Koppernik | 2021 | Nederlands | 218 pagina’s | € 19,50

 

Sascha Bornkamp en Juicy IJsselmuiden – +

+ is een theaterstuk ‘voor volwassenen en voor kinderen vanaf 10 jaar’. De twee acteurs zitten samen met het publiek aan een grote, vierkante tafel. Deze aanwijzing is een van de weinige regieaanwijzingen in de tekst, en ook wordt er geen beschrijving van de personages gegeven. De taal moet het werk doen, en dat doet ‘ie. Middels korte, zoekende zinnen, woorden die associatief op elkaar lijken te volgen, en vragen om de ander beter te doorgronden, kronkelen de twee personages zich een weg door hun bestaan. ‘Waar kan ik jou aan herkennen?’ vraagt de een zich af. Wat onderscheidt het ene mens van het andere? Beiden hebben twee benen, een kop en schouder, concluderen ze, maar:

je stem tekent je

als ik de lijn van je stem volg

dan kom ik uit waar jij staat

stem nog eens

In een poging te duiden wat de ander bedoelt met de taal die zij spreekt, de woorden die zij gebruikt, draaien deze twee stemmen in cirkels die soms lastig de doorbreken zijn. Het is gissen waar de ander zich bevindt. Maar wat is ‘zich bevinden’? In taal, op een geografische plek, een locatie, al dan niet in aanwezigheid van de ander zijn? Bijzonder speels en mooi is het fragment waarin er door het omdraaien van letters, waardoor ‘naam’ ‘maan’ wordt, er heel concreet kan worden gepraat over wat een naam voor iemand betekent en hoe die in de weg kan zitten.

een naam
een naam doet toch niks?

een naam draag je met je mee op je rug?

boven je hoofd

is het dan niet maan?
waarom mag ik jouw maan niet dragen?

Telkens wanneer ze elkaar naderbij lijken te komen, blijkt taal niet alleen te verbinden maar ook afstand te creëren. Niet alleen helderheid te scheppen, maar net zo goed verwarring te zaaien.

De Nieuwe Toneelbibliotheek | 2020 | Nederlands | 46 pagina’s | € 12,50

 

Jeroen van Rooij – het gesprek

In de lente en vroege zomer van 2020 schreef Jeroen van Rooij het gesprek in opdracht van het project ‘Besmette Stad’ van Vlaams-Nederlands cultuurhuis deBuren. ‘Besmette Stad’ is een multimediaal project waarin kunstenaars zich laten inspireren door Paul van Ostaijens 100 jaar geleden verschenen dichtbundel Bezette Stad, en door de coronacrisis. Inspiratie voor het gesprek was Van Ostaijens gedicht ‘De Triestigheid ’s morgens’, dat taal geeft aan het voor een groot deel verdwenen (nacht)leven in het door de Duitsers vernielde en bezette Antwerpen. Ziedaar de overeenkomst met onze huidige tijd. Als leidraad voor zijn tekst gebruikte Van Rooij de veertig vragen op de ‘gesprekskaartjes’ ontwikkeld door de EO. In zijn antwoorden op vragen als ‘Waar ben jij dankbaar voor?’ en ‘Wat wil jij aan God vragen’ zwiert hij ogenschijnlijk nonchalant van een kakkende jonge ekster op de rand van het balkon (‘Wie is een engel voor jou?’) naar de vulkaan Mulciber (‘Moet je iedereen kunnen vergeven?’) naar de schim van Ursula le Guin (‘De andere wang toekeren of terugslaan?’). Er zit een stelligheid in de antwoorden, zonder dat je als lezer het gevoel krijgt dat Van Rooij alle antwoorden heeft. het gesprek is de spannende weerslag van een stellig zoeken.

het balanseer | 2020 | Nederlands | 18 pagina’s | € 10,-

 

Laurent Thiery e.a. – Le livre des 9 000 déportés de France à Mittelbau-Dora

In zijn omvangrijke studie Over kampliteratuur noemt Jacq Vogelaar het portret ‘een kenmerkende stijlfiguur in veel kampverhalen’, het portret is ‘als het ware een vermenigvuldigingsteken achter de eerste persoon enkelvoud van de verteller: ik hier en velen met mij, stuk voor stuk verschillende kampbiografieën van de tallozen die in de grote vleesmolen vermalen werden.’ Het portret is ook de vorm waarvoor is gekozen in het eind vorig jaar verschenen Le livre des 9 000 déportés de France à Mittelbau-Dora. Tussen 1943 en 1945 werden zo’n 9.000 Fransen naar Mittelbau-Dora gedeporteerd, het concentratiekamp waar de nazi’s met hulp van slavenarbeid onder meer de V2-raket ontwikkelden. In 1998 publiceerde André Sellier met Histoire du camp de Dora al een uitgebreide studie over het kamp, maar in deze nieuwe uitgave is gekozen voor een radicale aanpak: sinds 1988 is door een groep vrijwilligers, onder leiding van historicus Laurent Thiery, van elk van de 9.000 gevangenen in het kort de levensloop gereconstrueerd. Inzet van het boek was dan ook niet zozeer om een overzichtsstudie te maken, maar een ‘biografisch woordenboek’, zoals Thiery in het voorwoord schrijft. De nadruk op het individuele leven die uit deze vorm van geschiedschrijving spreekt kan opgevat worden als een vorm van verzet: de individualiteit van elk leven die door het nazisme werd uitgewist wordt via de portretvorm met terugwerkende kracht gedeeltelijk hersteld op papier. ‘Ik had het idee dat het belangrijk was om hen te doen herleven. […] En dit boek is materieel, het is een gedenkteken,’ zegt één van de vrijwilligers dan ook – en een monument is dit 2.456 pagina’s tellende boek zonder meer.

Cherche Midi | 2020 | Frans | 2.456 pagina’s | € 49,-

 

Cole Swensen – Art in Time

Art in Time bevat twintig poëtische essays over kunstenaars die werk maken waarin de natuur niet als ‘het andere’ opduikt maar op een intieme en actieve wijze betrokken is. Cole Swenson brengt een verrassend diverse selectie van kunstenaars bij elkaar. Naast een stuk over de Belgische filmmaker en installatiekunstenaar Agnès Varda, de Chinese schilder Zao Wou-Ki, de Frans-Algeriaanse Zineb Sedira (*1963) en de Amerikaan Henry Ossawa Tanner (1859-1937) komen ook Klimt, Hockney en Christo en Jeanne-Claude aan bod. Over de overeenkomst tussen de twintig kunstenaars schrijft Swenson:

These artists – again, intentionally or not – have engaged the
landscape genre in a fluid way, a way that puts the landscape back
into motion, and in doing so, they have found alternatives to some
of the presumptions and practices of landscape art common to
Euro-centric contexts, such as the use of linear perspective, in
which the proper viewing position can only be occupied by one
person at a time, thus implicitly supporting hierarchical social and
political systems and the regimes of appropriation, colonization,
and exclusion that go with them.

In het verleden werd landschapskunst vaak gebruikt om macht over de natuur te installeren en te consolideren. De kunstenaars in Art in Time daarentegen roepen volgens Swenson op tot een mutuele relatie en verstandhouding tussen mens en natuur en een beter bewustzijn voor mogelijke participatie en interactie. Kunstcriticus en dichter John Yau: ‘I cannot think of another writer who writes as precisely and insightfully as Cole Swensen about humans contemplating a landscape, and the perceptions and associations implied by the use of such terms as “vastness” and “timeless.”’
Wat veel van de kunstenaars met elkaar en met Swenson zelf verbindt, is Frankrijk: zij woont in Parijs en in Rhode Island, vertaalt poëzie, proza en essays over kunst uit het Frans.

Nightboat Books | 2021 | Engels | 136 pagina’s | $ 17,95

Over de auteur:

Terras staat onder redactie van Anna Eble. Vormgeving Terras: Anton Feddema. Vormgeving dichtbundels en reeks 'De literaire getuige': Herman van Bostelen.