Op de blog van Terras verschijnen maandelijks signalementen van boeken uit binnen- en buitenland die volgens de redactie onderbelicht zijn gebleven of meer aandacht verdienen.
Ewa Lipska – De liefde, beste mevrouw Schubert
Meneer Schmetterling, nauwgezet en gedienstig rijksambtenaar te Wenen, beschikkend over een ‘rotsachtige oever van verbeelding’, onderhoudt een indringende maar eenzijdige correspondentie met mevrouw Schubert. ‘Wij vormen toch al jarenlang een geheimzinnig genootschap waarin ik u nog altijd ontcijfer in zinnen uit voorbije jaren.’ De lezer vangt flarden op van een verleden dat ze misschien ooit deelden, inclusief een paar niet genomen afslagen, maar wordt hoofdzakelijk getrakteerd op een rondgang door de weidse en soms ongrijpbare gedachtewereld van meneer Schmetterling. De tijd en het lot, Europa en de geschiedenis, de poëzie en de muziek – meneer Schmetterling denkt er het zijne van en heeft in mevrouw Schubert een al dan niet dankbare deelgenoot gevonden voor zijn stellingen, adviezen, herinneringen, verwachtingen en overpeinzingen. En heel af en toe licht ook mevrouw Schubert een tipje van de sluier op van haar belangstelling in dezen:
Beste mevrouw Schubert, ik heb geen antwoord op uw vraag ‘wie de wereld zal erven.’ De geschiedenis zwijgt op dit punt. Om onduidelijke redenen is aan de vliegende marevogel het laatste blad ontrukt.
Eerder werden al 28 berichten van meneer Schmetterling aan mevrouw Schubert door Ad van Rijsewijk overgebracht in Beste mevrouw Schubert (2015), maar voor deze bundel vertaalde Karol Lesman alle tot nu toe verschenen prozagedichten – 66 in totaal – waarin de ‘sibillijns zwijgende mevrouw Schubert rondwaart’, een gelukkige uitloper van de allerminst zwijgzame ontmoetingen tussen dichter en vertaler: ‘Van alle dichters die de vertaler in Krakau, de Poolse hoofdstad van de poëzie, toevallig tegenkomt is Ewa Lipska degene die hij het vaakst spreekt.’ Het resultaat is een bijzonder rendez-vous, een poëtische ontmoeting waar goed op na te kauwen valt.
Uitgeverij Plantage | 2020 | Nederlands | Uit het Pools vertaald door Karol Lesman | 80 pagina’s | € 16,-
João Almino – Raadselen van de lente
Mohammed XII Abu Abdallah, de laatste Moorse vorst van Granada, in het Westen bekend geworden als Boabdil, mag dan een koninkrijk verloren hebben, zijn literaire nachleben laat zien dat hij beduidend meer tot de verbeelding sprak dan zijn succesvollere voorgangers. Na onder meer Couperus, Maalouf en Rushdie heeft ook de Braziliaanse auteur João Almino (1950) zich over de ongelukkige Boabdil ontfermd. Raadselen van de lente, de eerste roman van Almino in Nederlandse vertaling, is echter geen historische roman. Hoofdpersoon Majnun treffen we aan in het Brasilia van 2011: ‘Voorlopig lag er geen schitterende toekomst voor hem in het verschiet. Op zijn twintigste was hij een leeg schildersdoek.’ Deze gesjeesde geschiedenisstudent en aspirant-romancier raakt online steeds meer in de ban van Boabdil en de islamitische geschiedenis van Spanje, wat uitmondt in een Moorse variant op het jeruzalemsyndroom bij een bezoek aan het Alhambra. Behalve met een schitterend verleden raakt Majnuns ‘lege schildersdoek’ steeds verder ingekleurd met erotische verwikkelingen, in droom en daad, waardoor niet alleen de naamgeving van de personages sterke reminiscenties oproept aan Louis Aragons Boabdil-boek, Le Fou d’Elsa. Almino heeft met Raadselen van de lente een uitgekiende en toegankelijke roman geschreven over de verlokkingen van de geschiedenis. Wel heeft hij de neiging om de dialogen tussen zijn personages te misbruiken voor informatieoverdracht, wat de vraag oproept of hij er niet beter voor had kunnen kiezen een essay in zijn roman te verwerken – zoals Majnun van plan is om in zijn roman over Boabdil een essay over islamitische tolerantie op te nemen. Majnun slaagt er niet in die roman te voltooien, maar zijn laatste zucht is minder ongelukkig dan die van Boabdil: ‘Alles dat hem overkomen was, eindigde in woorden. Het ene woord, het andere woord en nog een woord erbij, en de roman werd geschreven, regel na regel, net als zijn eigen leven, dat bestond uit zoeken naar betekenis, zinnen en onvolmaakt handelen.’
Uitgeverij Nobelman | 2020 | Nederlands | Uit het Portugees vertaald door Gerrit Brand | 260 pagina’s | € 22,95
Mokhallad Rasem – Dagboek van een leeg bed
Met Dagboek van een leeg bed schreef Mokhallad Rasem (Bagdad, 1981) een indringende, poëtische en beeldende theatertekst. Rasem voelt, registreert, bestudeert, ordent, denkt terug en durft bijna niet vooruit te denken. Er zijn herinneringen aan geweld, brand en dood. Herinneringen aan oorlog en vluchten. Rasem zelf is in 2005 vertrokken uit Irak, niet met het doel te vluchten, hij was op een Europees tournee met een theatervoorstelling. Uiteindelijk kwam hij in België terecht.
‘Voor het slapengaan / Zeggen we elkaar vaarwel / Zodat we niet beschaamd moeten zijn / Als we de volgende dag iemand verliezen’
Deze regels keren een aantal keer terug in de tekst. Het wordt een bezwering – op voorhand afscheid nemen om je niet te laten overvallen door de dood.
Schrijnend zijn de opsommingen van strijd en wanhoop waarin een zin als ‘Gisteren was er een groot feest omdat er heel weinig doden vielen’ als een vuistslag binnenkomt.
De tekst bestaat niet alleen uit woorden maar ook uit tekeningen. Wat opvalt is dat alle figuren op de tekeningen blinddoeken dragen. ‘Toen ik klein was, speelde ik altijd blinddoekje / Een spelletje dat zintuigen zot maakt en mijn verbeelding op stang jaagt / In één moment verdwijnt alles voor je ogen / En moet ik op zoek naar dingen die bliksemsnel verdwenen zijn / Ik blijf dat spelletje spelen / Alleen nu zonder blinddoek, want alles is al weg’
Het nawoord van deze drietalige uitgave (Arabisch-Nederlands-Engels), geschreven door dramaturg Erwin Jans, geeft een mooi beeld van de auteur en van de totstandkoming van de tekst.
Bebuquin i.s.m. Het Toneelhuis | 2020 | Uit het Arabisch vertaald door Marthe Nelissen | 128 paginaʼs | € 12,75
Jáchym Topol – Een gevoelig iemand
Een gevoelig iemand, is dat niet een wat ironische titel voor zo’n onbehouwen boek, voor deze roadtrip in gezinsverband door de Europese onderbuik, dwars door een aftands landschap van kermissen, sloperijen en bordelen, scherend langs ‘het ravijn van de geschiedenis’, opgeleukt door een toepasselijke cameo van een verloederde Gérard Depardieu? ‘Alles verloopt vertraagd, gedempt, in de honingraat van de naderende nacht. Met een nauwelijks waarneembaar knarsen dat alleen kan worden waargenomen door een waar gevoelig iemand, of misschien wel een overgevoelig iemand.’ Zo verstild knarst het proza van Jáchym Topol (Praag, 1962) nou ook weer niet, vertaler Edgar de Bruin omschrijft zijn daverende stijl als ‘soms grotesk, soms komisch, soms bevreemdend, soms betoverend’ – en niet zelden is het dat allemaal tegelijk. De lezer moet eraan wennen, waarschuwt De Bruin. Je laten meeslepen is dan misschien het beste advies, zoals ook Topols personages zich onvermoeibaar laten meeslepen door hun diepste maar niet altijd even verheven gevoelens. Ja, misschien zijn in dat opzicht de personages inderdaad ‘in wezen allemaal gevoelig’, zoals de achterflap weet te melden. Voor de aarzelaar die nog iets meer aansporing nodig heeft om zich aan dit vuistdikke epos uit het Wilde Oosten te wagen, is er ook een signalement in videovorm waarin wordt voorgelezen, nagespeeld en soep gelepeld.
Voetnoot | 2020 | Uit het Tsjechisch vertaald door Edgar de Bruin | 480 pagina’s | € 26,-
Bernke Klein Zandvoort – Veldwerk
een woord uitspreken is een omhelzing van het benoemde met je mond
Op de valreep van 2020 verscheen Veldwerk, de langverwachte tweede bundel van dichter en beeldend kunstenaar Bernke Klein Zandvoort. Met grote precisie en lenigheid onderzoekt ze in taal haar waarneming van de wereld. De vraag die hierbij centraal staat is: welke rol spelen we zelf in het scheppen van de werkelijkheid? In Veldwerk onderzoekt Klein Zandvoort een naaste als was het een vreemde, kijkt ze naar haar spiegelbeeld met de blik van een buitenstaander, beweegt ze door een wereld die voortdurend in beweging is. Helder formuleert ze haar waarnemingen en gedachten, die daardoor een nieuwe werkelijkheid vormen. Het veldwerk vindt niet alleen plaats in de gedichten maar is nauwgezet doorgevoerd in de hele bundel. De inhoudsopgave bestaat uit kernwoorden behorend bij de titelloze gedichten, haarfijn uitgestrooid over twee pagina’s als een plattegrond of weergave van een sterrenstelsel. Het hiermee resonerende omslagbeeld is een werk van de Singaporese kunstenaar Weixin Quek Chong en bestaat uit een zorgvuldig gecomponeerde scan van vondsten die de kunstenaar aantrof tijdens een nachtwandeling over Cimetière de Montparnasse.
Uitgeverij Querido | 2020 | Nederlands | 60 pagina’s | € 16,99
Laurens Ham – Op de vuist: vijftig jaar politiek en protestliedjes in Nederland
‘Wie diep in de protestliedtraditie duikt, ziet hoe paradoxaal de taak is waar protestmuzikanten zich voor gesteld zien. Protestliedjes bevatten in principe aanstootgevende én verbindende elementen: een liedje dat alleen maar provoceert en op geen enkele manier een hand uitsteekt naar een bredere gemeenschap, kan maar in beperkende mate een politieke mobiliserende rol spelen. Omgekeerd zijn er hitliedjes die zó verbindend zijn dat alle scherpe politieke inhoud eruit verdwenen is,’ schrijft Laurens Ham in het recent verschenen Op de vuist, met de ondertitel Vijftig jaar politiek en protestliedjes in Nederland. In het boek zet Ham twee geschiedenissen uiteen, een muzikale en politieke, die innig verstrengeld zijn: ‘feit is dat activisme in Nederland de afgelopen ruime halve eeuw altijd samenging met protest- en strijdliederen.’ Het boek neemt zijn aanvang midden jaren zestig met provo en pacifisme en besluit met de boerenprotesten van 2019 en 2020. Dit parcours verloopt via hoofdstuktitels als ‘Beter langharig dan kortzichtig’, over nederbiet als protestgenre, ‘Roder zouden we nooit worden’, over communisme en consumentisme in de protestcultuur in de jaren zeventig, maar ook ‘Vrijheid wordt afgedwongen’, over protest in Surinaams-Nederlandse kringen, ‘Geen zin om mee te doen’, over het anarchisme van punks en krakers in de jaren tachtig, en ‘Waar vrouwen willen wonen’, over muziek van het feminisme en de homobeweging. Zo baant Ham zich een weg door de decennia, waarin hij een keur aan zangers, musici, cabaretiers en bands voorbij laat trekken: van Boudewijn de Groot, Armand, en Bots tot De Kift, Balthasar Gerards Kommando en Door mekaar, en van Vrolijke Surinaamse Jeugd en Trafassi tot Normaal en Kromme jongens. Door die grote hoeveelheid materiaal kan Ham ook een kanttekening plaatsen bij de aanname dat er de afgelopen decennia minder aandacht is gekomen voor gelijkheid en solidariteit en er een verschuiving heeft plaatsgevonden in de richting van identitair verschil: het materiaal in zijn boek laat zien ‘dat versplintering niet zozeer een nieuw verschijnsel is, maar een fenomeen dat sinds de late jaren tachtig beter zíchtbaar is geworden.’ Het is niet de enige waardevolle nuancering in deze bomvolle en rijke studie.
Ambo|Anthos | 2020 | Nederlands | 380 pagina’s | € 25,-
Tijdschrift Filter 27:4, ‘Echo & respons’
‘Vertaling is een vorm.’ Dat ogenschijnlijk ongecompliceerde zinnetje is afkomstig van Walter Benjamin. Hij verwees ermee naar het idee dat de inzet van een vertaling niet eenvoudigweg de reproductie van de inhoud van een tekst zou moeten zijn, omdat die inhoud ‘onwezenlijk’ is. Het zou bij vertaling moeten draaien om de verbondenheid van de inhoud aan de talige uitdrukking, het ‘dichterlijke’. De vertaler zal zelf dichter moeten worden om werkelijk recht te doen aan de vertaalde tekst. Deze vertaalvisie wordt uiteengezet in een essay over vertaling en ‘echtheid’ geschreven door Henri Bloemen, Gys-Walt van Egdom en Winibert Segers, dat het sluitstuk vormt van de meest recente editie van Filter. Dat nummer draagt met recht de ondertitel ‘Echo & respons’. De vertaalvisie van Benjamin resoneert bijvoorbeeld in de uitgekiende analyse die Désirée Schyns maakt van twee Nederlandse Proust-vertalingen. Ze concludeert: ‘Door vertaling wordt de dialoog met die brontekst opnieuw gevoed en kan de Recherche ‘fortleben’ (Walter Benjamin).’ Ook in Robbert-Jan Henkes’ openingsstuk galmt Benjamins stem na, bijvoorbeeld als Henkes stelt: ‘De vertaler […] ís de schrijver. […] Ik begin hoe langer hoe meer te neigen tot de overtuiging dat je de kwaliteit van een vertaling het best kunt beoordelen naar de kwaliteit van het Nederlands. Ook omdat iedere vertaling natuurlijk een origineel moet zijn.’ Het stuk van Henkes is ook nog in andere zin een echo: het is aflevering 2 van de rubriek ‘Mijn favoriete vertaling’, een reeks die in 2006 werd gestart, zoals de redactie met gevoel voor zelfspot op de achterflap vermeldt. Verder vergelijkt Martin de Haan in dit losjes samenhangende Filter-nummer de Engelse, Duitse en Franse vertaling van Marieke Lucas Rijnevelds De avond is ongemak, analyseren Guillermo Sanz Gallego en Kris Peeters De bedrieger van Javier Cercas in het kader van meerstemmigheid, reflecteert Elke Brems op de doorstroom van literaturen in België, en schreef Annemart Pilon een prikkelend stuk met de titel: ‘Als je geen geld hebt om te vertalen.’
Vantilt | 2020 | Nederlands | 64 pagina’s | € 1o,-
Shelomo Selinger en Laurence Nobécourt – Nuit et lumière
Als tiener overleefde de Poolse jood Shelomo Selinger (1928) negen concentratiekampen en twee dodenmarsen. Op zijn veertiende wordt hij samen met zijn vader naar Duitsland gedeporteerd. Op het einde van de oorlog wordt hij in Theresienstadt op een stapel lijken gevonden, in coma, door een opmerkzame arts van het Rode Leger. Het zal zijn redding betekenen. Na de oorlog gaat hij naar Israël, waar hij in 1948 de wapens opneemt in de Arabisch-Israëlische oorlog. Uiteindelijk belandt hij in Parijs en vindt daar de taal waarin hij zijn traumatische kampverleden kan vervatten: die van het beeldhouwen – ‘mijn woord van steen’, zoals hij het zelf noemt. Die stenen taal is niet op voorhand te achterhalen maar ‘schuimt op’ uit het materiaal, hij ontwikkelt zich in het maakproces: ‘De maquette van het project is uiteindelijk nooit meer dan een vertrekpunt. Dan mengt het materiaal zich erin: de harmonie, de dimensie, het licht vervoegen zich erin volgens hun eigen wetten. Het steen heeft altijd gelijk.’ In die zin is het proces dat Selinger in het beeldhouwen doormaakt vergelijkbaar met dat van de talrijke kampschrijvers die pas in het schrijven tot verwerking van en reflectie op de eigen kampervaring komen. Selinger groeide uit tot gelauwerd beeldhouwer, wiens grofweg 40 -veelal granieten- beelden te zien zijn in de publieke ruimtes van Israël, Frankrijk, maar ook Duitsland, Servië en Luxemburg. Dat hij met Nuit et lumière voor het schrift in plaats van het steen koos heeft een waardevol document opgeleverd, waarin weliswaar clichés over het onuitsprekelijke van de kampervaring voorkomen, maar waarin het ‘univers concentrationnaire’ bij vlagen scherpzinnig wordt ontleed en van grijstinten wordt voorzien. Een uitgelezen voorbeeld van dat laatste is het hoofdstukje ‘Broederschap’ (Fraternité), waarin Selinger vertelt dat de gevangenen in kamp Fünfteichen op een pak slaag konden rekenen als er ‘onvoldoende arbeid was geleverd’. Op een dag neemt een brute kapo Selinger om die reden apart en zegt hem: ‘Schreeuw, hoerenjong, schreeuw!’ En hij begint te slaan, maar ‘naast mij. Steeds naast mij.’ Het is een onverklaarbaar moment van genade, ‘die uit het niets komt en in het niets verdwijnt.’
Albin Michel | 2021 | Frans | 136 pagina’s | € 13,90
Elisa Taber – An Archipelago in a Landlocked Country
In het hart van Paraguay – de binnenstaat uit de titel – bevinden zich sinds de eerste helft van de twintigste eeuw drie dorpskolonies van mennonieten, een strenggelovige, doopsgezinde stroming waar ook de bekendere Amish op terug te voeren zijn: Menno (1927), bevolkt door uit Canada weggetrokken mennonieten van veelal Duitse origine, en het door vluchtelingen uit de Sovjet-Unie gestichte Fernheim (1930) en Neuland (1947). De Amerikaanse Elisa Taber, antropoloog en vertaler, schreef een ‘lyrische etnografie’ over deze goed verborgen hemelstreek, waar zij in 1990 geboren werd. Taber paart de thick description van de antropoloog aan een dichterlijke discretie, waardoor de lezer wordt uitgenodigd zich de mennonitische archipel op de tast eigen te maken – al blijft hoe dan ook de vreemdheid van deze wereld overheersen. Het boek bestaat uit drie delen, alle drie even fragmentarisch van opbouw en stijl: korte alinea’s, sterk visueel gericht, bijna filmisch, een teruggetrokken, strak registrerende subjectiviteit. Uiteindelijk blijkt de narratieve insteek van het derde deel, ‘La Paz del Chaco Street’, het meeste inzicht op te leveren in de vrouwenlevens die hier met moeite hun vorm vinden. Want Neuland mag dan bekend staan als Frauendorf, aan een utopische vrouwengemeenschap moet daarbij niet gedacht worden:
All the adult women in Neuland, stare at paintings, watch daytime television, or read novels that summon stories like this one. The desire for depictions of violence ensues from heat exhaustion or being forced to remain indoors to avoid it while others go to school or work.
All dream of someone like them elsewhere. They want something to happen without disturbing that structure that is not a semblance but foundation for each action they enact or thought they partake in throughout the day.
Estela’s work as a sleuth was to discover what pitiful dreams they made up while they stood pensively by a window or laid out on their beds before crouching to scrub and then check a chore off a list.
11:11 Press | 2020 | Engels | 193 pagina’s | € 24,99
Anna Prizkau – Fast ein neues Leben
Fast ein neues Leben is een verhalenbundel en een roman. – Een waarin twaalf episodes worden verteld door een meisje, soms een jonge vrouw, dan weer een meisje. We komen geen harde feiten te weten over haar, geen een van de stukjes informatie die voor sommigen zo belangrijk lijken, vooral: waar kom je vandaan? Dat weet zij zelf niet te benoemen, ze komt uit een oostelijk land, ergens waar het zacht glinsterde: en toen kwam zij naar Duitsland, en is er nog steeds. Wat blijft is schaamte, mensen die bang zijn voor haar, die haar aanstaren als ‘een zeldzaam dier dat nog nooit is bestudeerd’. De taal is nuchter, gedistantieerd haast, maar de lezer komt zo dichtbij de leefwereld van de verteller dat die schaamte voelbaar wordt, het er niet bijhoren en vreemd blijven. Het leven in Duitsland is bijna nieuw maar kan het niet helemaal worden – de restanten van het oude blijven alom aanwezig, juist omdat de ik probeert die weg te schuiven. Sterk is de vertelstem vooral in de suggestie, in het niet helemaal uitspellen. Dat de moeder van de ik vaak naar ‘de kliniek’ moet nadat zij in het ‘nieuwe land’ zijn aangekomen, neemt niet veel ruimte in in de verhalen maar bepaalt mede de toon en de diepe teurigheid die achter de nuchtere stijl schuilt.
De bundel is het debuut van Anna Prizkau (*1986).