thema:

De vreugde en de ziekte

Vertaling:

De jaren tachtig waren rampzalig voor ieder cultureel of geestelijk product, behalve dan voor televisieprogramma’s, economisch liberalisme en westerse homoseksualiteit. Dominique Rossi had nul belangstelling voor liberale economie. Tv zou hij later alsnog gaan kijken. 

Het was Vreugde Alom! Dat zei hij altijd. Was het een unieke periode in de ontwikkeling van de mensheid of een terugkerende fase van bevrijding en emancipatie voor homo’s? Ik heb geen idee. 

‘Het leek nauwelijks op het oude Griekenland en al helemaal niet op Oscar Wilde,’ grinnikte Doumé vanachter een glas bourbon. 

Hij zat in New York, hij zat in Londen, hij zat in Parijs. 

‘Achteraf zie ik ook wel dat geld in die jaren een sociaaldemocratische waarde was geworden, dat de hele wereld ongegeneerd rondliep met een grijns die droop van beurskoersen, uiterlijk vertoon, modieuze fratsen, kitsch en slechte smaak. Het was de esthetiek van de neonreclames en de eerste Atari’s, knalroze leggings, desktoppublishing en synthesizers. Goedkope troep.’ 

Doumi barst in lachen uit. 

‘Wij… voor ons had het allemaal de kleur van de liefde – maar ik moet zeggen, als ik hetero was geweest had het meer geleken op het eind van alle intelligentie en de kleur van de hel. 

Zelf was ik in die tijd vooral bezig met neuken, en we dansten. We konden in het openbaar uit, we hadden de tijd van ons leven, het voelde alsof we ergens bij hoorden. Het was een gemeenschap, maar het leek meer op een universum dan op een gevangenis. Daarna werd dat anders. Later snap je dat het sowieso op hetzelfde neerkomt.’ 

Dominique bestudeerde zijn pillen altijd voor hij ze in zijn mond stopte. Hoe vaak had hij niet op deze rotbank gezeten, met zijn lange benen op de kersenrode sofa naast de stereo? Hij denkt na. 

Die fotograaf had hem meegenomen naar Le Palace en jezus, zoiets had hij nog nooit gevoeld. Hij was een klein studentje met overhemd en bril en zelfs al was hij gespierd, je voelt je de eerste keer altijd een kind, dus daar liep hij door een gang terwijl het geluid van de boxen, met name de bas, doordreunde tot in zijn buik. Het voelde alsof hij tussen de zuilen en soldaten uit een lang vervlogen tijd naar een arena liep. Het was hard, het deed pijn, maar het was nu al fijn om te denken dat het straks, even verderop, misschien lekker zou worden. Hij was bijna bij de dansvloer, de muziek trof je in je maag, hij dacht serieus dat hij ging kotsen, maar toen merkte hij dat hij zich door het geluid moest laten opslokken, alsof het een gigantisch hart was dat ons allemaal eenstemmig liet bonzen en leven. Hij vergat Sjostakovitsj, Fauré, bebop, postpunk, en alles wat hij kende, deze muziek leefde, was ongeremd, vrij en dwingend tegelijk, goed gekleed en onbeschaamd. Hij leerde met zijn handen boven zijn hoofd te dansen, en later met zijn broek op zijn enkels. Zoals iedereen ooit in zijn eigen leven doet, ontdekte hij dat hij een lichaam was. Hij experimenteerde met dat lichaam. Hij danste – eerst was dat helemaal niet fijn, omdat hij bleef nadenken, vervolgens vergat hij dat en werd het lekker omdat het niet meer lekker was, o nee, het was veel meer dan dat. Al het andere kon de pot op. 

En hij genoot. 

‘Jezus, wat konden we genieten toen, volgens mij wordt er nu echt niet meer zo genoten.’ 

Hij gniffelde, noemde zichzelf een jonge ouwe lul, een ouwe jonge lul. Hij had wel zo veel zelfkennis dat je hem niet veroordeelde. Even dan. Even maar. 

‘Niet alleen de muziek was vrolijk, de house nation, de disco daarvoor nog of de seks. Zelfs de vriendschappen, de filosofie, de outfits, de harige lichamen, het eten, de kleuren. Jezus, alles was vrolijk. En bovendien, zeiden ze toen, het was politiek. We waren niet meer bezig met partijen, Trotski, discussies en de “arbeiders”. Het was sexy, snap je? Je neukte en dat was al politiek. Je zoende met een man en dat was de Oktoberrevolutie. Het was individueel en persoonlijk – maar omdat we gay waren werd het persoonlijke politiek. We hoefden niet eens moeite te doen om te gaan protesteren of vakbondsstrategieën uit te stippelen. We neukten met elkaar, we hielden zelfs van elkaar en dat was heel wat politieker dan een ledenvergadering. Tuurlijk, uiteindelijk veranderde het in economisch liberalisme, alles is geprivatiseerd, geïndividualiseerd. Maar toen… Jezus, ik lijk wel een oorlogsveteraan.’ 

Hij glimlachte. 

Hij trok zijn mond scheef, streek met zijn vingers over de recorder. Hij wist hoe dit ging. In de jaren tachtig schreef hij zelf interviews voor de krant. Cultuur en politiek, hij deed verslag van het nachtleven en de strijd van de minderheden. 

‘Ach ja, de minderheid… Dan stond je aan de goede kant van de democratie, hè? Toen je maar bij de minderheid hoefde te horen om de waarheid in pacht te hebben, tegenstrijdig genoeg. 

De fotograaf heeft me gedumpt. Kon mij het schelen, in die tijd deed je niet aan stelletjes. Het waren onze sixties, onze seksuele revolutie. Daarna kwam de ecstasy… We gingen los, we gingen echt helemaal los… Nee, voor mij had het niet per se zo door hoeven gaan. 

Ik wou dat het anders was geëindigd, dat is alles. Achteraf krijgt het allemaal een nare bijsmaak, snap je?’ 

Doum loopt naar het balkon, hij is de laatste tijd mager en dat is niet gek. Hij ademt de frisse avondlucht naast halte République in. Hij rookt niet meer. Hij haalt een pepermuntkauwgompje uit de verpakking. 

‘Een kauwgompje… Moet je zien, ik pak het uit alsof het een condoom is, dat komt door al die demonstraties. En bij demonstraties is het gebleven.’ 

Hij legt zijn handen op zijn heupen, kastanjebruin tegen het zwart van de nacht staat hij naast de schuifpui en de groene planten. 

‘Weet je, al die dingen, al die vreugde, die gemeenschap, neuken, dansen, politiek en die nasmaak… Het was alsof we aan de goede kant van de tijd stonden, hetero’s, links, intellectuelen, vrouwen, iedereen was in die tijd zo treurig, er was niets wat hen bond, behalve dan de honger in Afrika en Nelson Mandela. Wij hoefden alleen maar te doen wat we wilden, waar we zin in hadden, en dat was in één klap goed, mooi en waar. Je merkt het niet, maar door je eigen tijd vorm te geven werk je ook aan de toekomst. En dan ineens merk je dat die toekomst waar je aan bouwde op een dag ook gewoon weer verleden wordt, vergeten, zo werkt het met het leven, zo werkt het als je de belichaming bent van een tijdperk, een periode, een moment – en dit tijdperk is afgelopen. En slecht ook. Je begint na te denken bij het neuken, je krijgt zin om te neuken als je nadenkt, terwijl het eerst allemaal hetzelfde was. Het was die Vreugde, snap je, ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Alles wat volgens mijn opvoeding, alles wat volgens mijn vader stompzinnig, onbelangrijk, oppervlakkig of egoïstisch was, werd ineens intelligent, cruciaal, diep en politiek. Van een man houden, hem willen, van hem genieten, hem laten genieten. Het was gestoord. Dat was kunstzinniger dan het schrijven van een roman, intelligenter dan een filosofisch boek, mooier dan een schilderij of symfonie, en nobeler dan opkomen voor de armen. Jezus.’ 

Hij deed de deur dicht en in de ruit werd de woonkamer amberkleurig weerspiegeld tegen de nachtelijke sterrenhemel, met mij in het midden in kleermakerszit op het kleed, een glas gin in mijn hand. Ik luisterde. Hij had verder niemand om mee te praten. Alleen wij tweeën waren over. En het was ook voor de column die we de volgende ochtend samen voor de krant zouden schrijven – je moet wel werken voor je geld, hè? 

‘Zullen we tv kijken?’ 

Ik zet hem aan. Zo ver is het met ons gekomen.  

 

Uit: Tristan Garcia, La meilleure part des hommes, Éditions Gallimard 2008. De integrale vertaling zal verschijnen bij Editie Leesmagazijn. 

Over de auteur:

Tristan Garcia (1981) is filosoof en romancier. Hij oogstte veel lof met zijn debuutroman La meilleure part des hommes (2008). In deze roman blikt journaliste Elizabeth Levallois terug op de opkomst van aids in de Franse homoscene van de jaren ’80. Na La meilleure part des hommes volgden nog diverse veelgeprezen romans, verhalenbundels en filosofische teksten. Garcia is een meester in het schetsen van tijdsbeelden. Ondertussen werpt hij tussen de regels door vragen op over onze samenleving: hoe zit ze nu eigenlijk in elkaar en moeten we daar tevreden mee zijn?

Over de vertaler:

Eva Wissenburg (1990) koestert een diepe liefde voor taal, literatuur en filosofie. Ze studeerde Frans en Literair Vertalen in Utrecht en is sinds 2014 werkzaam als literair vertaler. Het liefst vertaalt ze teksten die zich op het snijvlak van literatuur en filosofie bevinden en daarnaast laat ze zich graag verrassen door het experiment.