thema:

Wasgoed

Vertaling:

Londen, 2010. Om acht uur ’s ochtends trek ik eropuit, naar de Hampstead Heath
Ladies’ Pond. Wanneer ik over het overwoekerde pad naar de ingang wandel, kan
ik mijn adem zien; ik adem lang en traag uit om ernaar te kijken terwijl ik de weg
oversteek en een stel eksters passeer. One for sorrow, two for joy. Rechts van me
ligt de Long Pond, donker en groen, daarna volgt, na een heuvel en een bocht, de
Mixed Pond, grijsbruin aan mijn linkerhand. Ik voel de koude lucht door mijn trui
heen. September.
Bij een busje staan drie mensen tafels uit te klappen ter voorbereiding van een
marathon. Op een pad tussen de bomen komen twee hardlopers voorbij die naar
shampoo en wasgoed ruiken, citroenig. Het pad daalt en ik hoor het gelach van
vrouwen, te herkennen aan de toonhoogte. Stemmen dragen helder en vol over
water, hoofden worden omhoog gestoken en in de nek gelegd om te praten. Door
de inspanning klinkt het als hijgerig, opgewekt geblaf. Ik kan de Ladies’ Pond niet
zien maar wel horen.
De temperatuur van de vijver, die in een net handschrift op een krijtbord is ge-
schreven, is veertien graden. Aan het andere uiteinde maken twee vrouwen rondjes
om de reddingsboeien. Een derde zwemt met regelmatige slagen naar een bed
plompenbladeren. Weer twee anderen zwemmen naar de betonnen kant, de een
met een gele badmuts op. In de hoek dobberen een stel eenden en een paar zwanen.
Ik weet dat ik er zonder te aarzelen in moet gaan, in één vlugge beweging van
boven aan de ladder het donker in. Ik laat me zakken tot mijn schouders onder zijn;
het water prikt en mijn adem blijkt steken in mijn keel, hoog en oppervlakkig. Ik kan
maar een paar centimeter van mijn lichaam zien voordat het opgaat in de olijfgroene
duisternis.
Ik zwem, waarbij ik de bewegingen van mijn ledematen uitvergroot om warmte op
te wekken, zet dan met mijn gezicht naar beneden koers naar de verste reddingsboei,
naar de twee vrouwen. Daar aangekomen kijk ik weer op. Een van de vrouwen
vertelt over haar kind, dat aan school moet wennen. De ander maakt instemmende,
meelevende geluidjes. Ik vraag me af: zijn ze hier als vriendinnen gekomen of in de
vijver bevriend geraakt? Hoelang zwemmen ze al in zulk koud water? Zal er ooit
iemand met mij mee gaan zwemmen in ijskoude vijvers? Ik maak nog een rondje en
mijn lichaam voelt warm, maar het is de warmte van een klap: bloed dat door het
weefsel raast. Ik kijk om naar de kant en zie weer een andere vrouw, met een zwart
hemd en een witte muts, rustig van het trappetje gaan.
Na de volgende bocht klim ik eruit en sla de zachte grijze handdoek om me heen
die ik heb meegenomen uit de badkamer van het huis waar ik een kamer huur. Mijn
adem zit nog steeds hoog in mijn borst. Ook de handdoek ruikt citroenig.

De onnatuurlijk zoete wasgoedlucht is een lucifer die wordt afgestreken langs diepge-wortelde verlangens. Ik ben in de ban van deze geur. Er wordt een naar wasmiddel
ruikende sjaal bezorgd die ik op eBay heb gekocht en ik overweeg de verkoper te
schrijven om te vragen met welk merk ze hem heeft gewassen. Ik koop parfumvrije
zeep voor mijn gevoelige huid, vind droogtrommeldoekjes toch te ver gaan, maar
iets in mij zou willen dat mijn leven nog altijd naar suburb rook.
Toen ik klein was, werd er bij ons een merkloos middel gebruikt voor de was en die
lieten we tot diep in november aan de lijn drogen. In mijn beleving rook hij nergens
naar. Als ik nu bij mijn ouders op bezoek ga en mijn gezicht in een handdoek druk,
ruik ik familie. Mijn moeders Filipijnse huiselijkheid en mijn vaders industriële citrushandscrub.
De geur heeft iets weg van die van een teerkleed, met vleugen canvas,
bamboe en limoneen. Troostend, maar scherp.

Edmonton, Alberta, 1987. Ik word midden in de nacht wakker en door de kleur van
het donker en het geluid van een aquarium besef ik dat ik niet thuis ben. Ik knipper
met mijn ogen, blijf heel stil liggen en weet het weer: Jen, Stephanie en ik logeren in
de kelder van een huis in Edmonton. Ik lig op mijn zij op een slaapbank; mijn twee
slapende teamgenoten liggen hier ook, Jen op een bank tegenover me, Stephanie
op een matras op de grond.
Het is warm in mijn Miss Piggy-slaapzak – we liggen alle drie in een slaapzak – en
het ruikt naar het interieur van een busje. Mijn moeder heeft een lakenzak gemaakt,
twee aan elkaar genaaide, gestreepte eenpersoonsovertrekken, en daarin lig ik
verstrikt, onder de reusachtige, lang gewimperde ogen van Miss Piggy, met haar
halfopen mond en vrolijke muppetgezicht. De klok op mijn nieuwe gele stopwatch,
die ik om mijn pols heb gewonden, geeft 04:15 aan.
Ik doe mijn ogen dicht en probeer weer te gaan slapen, maar ik denk aan hotelka-
mers, de troostrijke steriele antigeur, het gezoem van een ijsmachine. Ik denk aan het
ontbijt van over een paar uur, in de keuken boven, aan tafelmanieren, aan de vreemde
zwemmers van het andere team van wie dit huis is, aan hun niet-zwemmende broers
en zussen, opgewekt geklets en het cornflakesassortiment. Bij anderen thuis eet ik per
ongeluk altijd te veel of te weinig. Ik hoop dat de logeermoeder geen eieren bakt.
Ik ga op mijn rug liggen en kan een aantal dingen onderscheiden aan de gelam-
briseerde muren: een poster van zanger Corey Hart, een van een honkbalteam, een
ingelijst landschap. Ik doe mijn ogen dicht. De wedstrijd begint morgen. We zijn van
het vliegveld regelrecht naar het zwembad in Edmonton gereden en hebben onze
bagage door de kleedkamers tot aan het bad gesjouwd. Het was een lichte training.
Ik heb een gele zwemplank gebruikt van een zwemmer uit het team van de universiteit
van Calgary, de Dinos, en wilde hem stelen.
Ik besluit mijn race door te nemen. Ik draai me om zodat ik op mijn buik lig, verstop
mijn hoofd in de slaapzak en ga van start. Mijn stopwatch piept en Stephanie wordt
wakker.
‘What the …’
Voor een race wreef ik altijd met mijn handen langs de bovenkant van het startblok
zodat ze rauw werden en gevoeliger waren in het water. Ik kende het afzetten, het
scheurende geluid bij de duik, de stilte, het schatten van de diepte en het repetitieve,
aansporende gejoel wanneer mijn hoofd door het wateroppervlak heen brak. Ik
kon de stem van mijn coach altijd herkennen in de menigte. (De beelden, de intense
spanning en de afmatting die ik in bed opriep, zouden op den duur, een jaar of tien
later, worden vervangen door de mannen met wie ik in gedachten naar bed ging.)
Zodra ik aantik en omkeer voor het laatste stuk, galmen de afgezaagde uitroepen
als ‘een tandje erbij,’ ‘alles of niets’, ‘vol gas’ en ‘erop of eronder’ door mijn hoofd.
Dan plots de gele touchpad van Omega. Ik druk ruw op mijn stopwatch: de blauwe
cijfers geven 01:12:07 aan.
Het geluid van het aquarium.
‘Nou is het godverdomme afgelopen met dat gehijg en gepiep. Het is vier uur ’s
nachts of zo.’
Stephanie, vanaf het matras op de vloer.

Ik blijf een paar kleumerige minuten naar de vijver staan kijken. Twee vrouwen komen
eruit, een andere stapt erin. Ik pak mijn spullen. In de kleedkamer, die iets wegheeft
van een schuur, sla ik de andere vrouwen gade en doe ze na. Ze kleden zich uit en
spoelen het vijverwater uit hun pak en van hun lijf. Vanonder een lauwe douche luister
ik mee. Een vrouw zweert bij haar korte wetsuit, een andere blijft tot in december
zwemmen. Iets over een school, over een vrouw die ze allemaal kennen, over iemand
anders’ handtas. We kleden ons naar de muur gekeerd om, onze huid wit en rood.
Wanneer ik terugloop over het veld zwaai ik naar de bewakers, de natte handdoek
tweemaal om mijn nek en over mijn neus gewikkeld zodat ik onderweg de geur ervan
kan opsnuiven, die inmiddels is vermengd met een groenig vleugje eendenkroos.

Over de auteur:

Leanne Shapton (1973) is schrijver, kunstenaar en uitgever. In Swimming Studies, waaruit ‘Wasgoed’ afkomstig is, blikt ze terug op haar tijd als wedstrijdzwemmer in de jaren tachtig en negentig. Het werk werd in 2012 bekroond met een National Book Critics Circle Award.

Over de vertaler:

Koen Boelens (1991) rondde in 2017 de master Vertalen aan de Universiteit Utrecht af en is sindsdien werkzaam als literair vertaler Engels. Daarnaast is hij redacteur voor tijdschrift PLUK. De oogst van nieuwe vertalers en bestuurslid van de Vereniging van Nieuwe Vertalers.