Niet te weten is het niet in te zien te voorzien laat staan te voorhoren te bedenken een grond en je voor te bereiden als opgejaagde als weldra gevretene en waarheen met je woede maar wegrennen is in zijn armen rennen en hij heeft me hij heeft me
Geen schild geen wapen alleen misleiding over het hier blijven een zandkorrel worden een zeestroming iets om weer uit te spugen gered als afval tweede keus maar gered en als afdruk verder leven tot overmaat van ramp nog een verzuim
Wees toch het tegenwicht van de bevreemding geef je weg voor spelletjes waar je alleen het onderspit in kunt delven en laat hem lachen triomferen laat hem in lof en bijval omkomen en jij de vergetene wacht en wacht beschut door onverschilligheid
Ik leef neergevlijd op mijn doodsbed het vuur eronder is makkelijk te ontvlammen angst dooft dromen niet dorst gelaten wachten weten dat ik niet lach zo lach als hij als hij me ziet en op goed geluk van wal steekt en hoe heb je geleefd
cetengraulis mysticetus
Zeg: ja, ja, ik wil. Het ene oor hoort niet als het andere: toestemming, wapenzijde, een tegenstuk. Chirurg en schakelaar en stem, hij weet meer, het zorgvuldige van vermoeden en geen troost. Verschoten?
Ik kom de ontsteltenis uit en ga uit de weg, het koor zingt. Een gelogen melodie is niet te herkennen, neuriënd probeer je het uit. Geluk en welbehagen, ik wacht, ik houd vast, vooruitblik. Wat nog?
Op de omloopbaan, een carrousel. Ik wil doodgaan: mag ik? Ik niet, maar jij. Zeg: ja, ja, ik wil. Jij kunt het alleen maar, ik wil niet. Stemmenverdrijving: ik ben je alles schuldig. Wat delen we?
zanclus cornutus
Een slagschip op de bodem. Ontslagen winnaars, de revolutie behoort ons niet toe. Hoedt u zich bij het voeren voor de longvis; er zit een schreeuw in zijn keel. Fraaie jager, gekochte engelen zijn we,
met ridderhelm en waternimfenstaart. ‘Blijf ver’, een kunstvorm, het lichaam. De tijd is een lentewind, ruimt korrel voor korrel zekerheid op. We zijn niet hier, we streven het Nu na, op een afstand.
gnathonemus petersii
Prinses op de erwt, Maja Plisetskaja, prima ballerina, wordt ’s morgens wakker en gaat aan het werk, ze draait rond en boort zich de grond in. Dag na dag waagt ze het weer, ze draait en ze draait en blijft maar boren.
Polyhymnia klimt uit de bron, draagt stenen onder haar arm, rekwisieten van de honger. Doet zand in haar mond; en draait rond en slingert en spuugt. ’n Pas de deux dans je alleen voor de spiegel, zo komt waarheid aan het licht, geen goud.
Witte tule in de grot, beschermheilige van de zoekenden; doorgrondt vragen en geeft geen signalen af. Ze danst voor het gonzen en zoemen van de aarde in het heelal en vindt niemand die op eigen kracht, op een gouden brug (ze weten niet van elkaar)
ophistognathus aurifons