thema:

Met en tegen ‘het masker van woorden’. De antikoloniale poëtica van Aimé Césaire

In de loop van de twintigste eeuw hebben talloze schrijvers gepoogd literatuur met politiek te vermengen, maar weinigen hebben deze gevaarlijke cocktail zo succesvol weten te bereiden als de Martinikaan Aimé Césaire (1913-2008). Gedurende bijna 75 jaar was hij een van de belangrijkste woordvoerders van het antikolonialisme, zowel in de Franstalige wereld als daarbuiten. Terwijl hij in zijn poëzie naar een passende stem zocht voor de inheemse identiteit van Martinique, hielp hij met zijn politieke pamfletten en activisme het dekolonisatieproces feitelijk vormgeven op het Caribische eiland.
Césaire was opgegroeid op Martinique, toen het nog een volwaardige kolonie van Frankrijk was en de autochtone bevolking nauwelijks perspectief op zelfontplooiiing werd geboden. Vanwege zijn uitzonderlijke begaafdheid genoot Césaire echter begin jaren ‘30 het voorrecht om aan de prestigieuze École Normale Supérieure in Parijs te gaan studeren. In de Franse hoofdstad vervulde hij algauw een voortrekkersrol binnen de elite van zwarte studenten, die een kritische houding jegens de kolonisator begonnen aan te nemen. Samen met de latere Senegalese president Léopold Sédar Senghor stond Césaire er zodoende aan de wieg van de zogenoemde négritude-beweging, die ten doel had de volkeren van Afrika en de Afrikaanse slaven in de diaspora te verenigen dankzij hun gedeelde, zwarte identiteit. In wat vermoedelijk zijn beroemdste literaire werk is gebleven, Cahier d’un retour au pays natal (1939),1 gaf Césaire de négritude als volgt geografisch gestalte:

mijn onomheind eiland, wakker en dapper rechtop aan de achterzijde van dit
Polynesië, met voor zich Guadeloupe in tweeën gespleten door zijn rugkam en er even
ellendig aan toe als wij, Haïti waar de négritude zich voor het eerst oprichtte en zei te
geloven in haar menswaardigheid, en het grappige staartje van Florida waar ze juist
klaar zijn met het wurgen van een neger, en Afrika dat met zijn reusachtig rupslijf
opkruipt tegen de Iberische voet van Europa

De volgende generatie antikolonialisten, onder wie Césaires landgenoot Frantz Fanon, zouden deze notie van de négritude verwerpen, omdat ze in hun ogen niet radicaal genoeg was en het Europese raciale dualisme van blank versus niet-blank in stand hield. Maar ook Fanon moest erkennen welk een cruciale stap in de koloniale emancipatie de vooroorlogse beweging had gezet door inheemse culturen voor het eerst als een positieve waarde tegenover het westerse denken te plaatsen, dat er immer op gericht was geweest de ‘ongeciviliseerde’ ander te assimileren en van zijn eigenheid te beroven. De négritude behoefde bescherming, zo had Césaire zelf geschreven, daar ze ‘aan het verkleuren was onder de werking van een onvermoeibaar looizuur. En de looier was Armoede’. Ook in de drie gedichten die ik heb vertaald, is die kritische omkeringstechniek werkzaam: de gekoloniseerde spreker eigent zich voortdurend juist die vertogen toe waarop Europeanen eeuwenlang hun vermeende superioriteit hebben gebaseerd, zoals denkbeelden over kannibalisme, zwakzinnigheid of het verdierlijkte natuurleven van ‘primitieven’. Zo lezen we in ‘Verloren lichaam’: ‘ik die beter blaat dan cloacak / ik die uit de toon / ik die Zambezi of doldriest of bromhout of / kannibaal’. Opeens functioneren zulke stereotiepen tegelijk als discursieve wapens in handen van de vernederde, inheemse opstandeling en als een ontmaskerende aanklacht tegen de culturele agressie die achter raciale categoriseringen van mensen schuilgaat.
Dit citaat laat ook iets zien van de vruchtbare dialoog die er, in de periode kort voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, plaatsvond tussen Césaire en het Franse surrealisme. Zelf verklaarde de dichter dat hij in de surrealistische geschriften de resolute breuk met de zwaarwichtige vormen van de Franse poëzietraditie had ontdekt, die hem in staat stelde op zijn beurt vrijelijk ‘een kreet [aan te heffen] zo krachtig / dat ik de hele hemel zal besmeuren’. In zijn kolkende zinnen, waar exotische dieren en planten perfect naast moderne cultuurelementen kunnen bestaan, de stedelijke omgeving naadloos in de diepzee en rotsige hoogtes kan overgaan, herkennen we inderdaad de schier onstuitbare gedachtestroom van de écriture automatique. Maar Césaire ging in zijn associatieve taalvernieuwing vaak nog ongeremder tekeer dan de surrealisten zelf. Waar de laatsten zich doorgaans aan de geijkte woordenschat en grammaticaregels houden, vormt Césaire in de aangehaalde beginregels van ‘Verloren lichaam’ geheel nieuwe werkwoorden op basis van substantieven als ‘cloaque’ en ‘cannibale’. Maar omgekeerd zag de groep rond André Breton de Martinikaanse dichter ook als een onmisbare medestander in hun verzet tegen het westerse rationalisme, dat uit naam van de rede zoveel had ingedeeld en vernietigd. Over zijn gesprekken met Césaire op Martinique in 1941, terwijl de naziterreur Europa teisterde, schreef Breton: ‘Voorgoed ben ik daar gesterkt in de overtuiging dat er niets zal zijn volbracht zolang bepaalde taboes niet zijn doorbroken, (…), een op absurde wijze aan naties en rassen verknochte hokjesgeest, en die schandvlek bij uitstek: de macht van het geld.’
In 1945 werd Césaire daadwerkelijk politiek actief, toen hij toetrad tot de Franse Communistische Partij. Vanaf dat moment voerde hij zijn campagnes voor dekolonisatie in de hoedanigheid van burgemeester van de Martinikaanse hoofdstad Fort-de-France en die van afgevaardigde voor de Franse Caraïben in de nationale assemblee in Parijs. Het statuut van kolonie dat Martinique, Réunion, Guyana en Guadeloupe nog steeds hadden, werd mede door zijn toedoen omgezet in dat van DOM (Département d’outre-mer, overzees Frans departement), waardoor ze de facto meer zelfbeschikkingsrecht verwierven.
Césaire zei de communisten echter al spoedig vaarwel, omdat hij van oordeel was dat er vanuit de marxistische doctrine van de economische klassentegenstellingen te weinig aandacht werd besteed aan cultureel imperialisme. Hij ventileerde deze ideeën het scherpst in zijn pamflet Discours sur le colonialisme (1950), dat sindsdien een klassieker werd in de Franstalige postkoloniale cultuurkritiek. Uiteindelijk legde Césaire zijn ambten van burgemeester en gedeputeerde pas in 2001 neer, maar zelfs daarna verstomde zijn kritische stem niet. In 2005 weigerde hij nog president Nicolas Sarkozy te ontmoeten, uit protest tegen een wet waarin werd gerept van ‘de positieve erfenis van de kolonisatie’. De aanstootgevende passage werd uit de wettekst geschrapt. Ook als politicus bleef Césaire een dichter die geweldloos vocht met en tegen ‘het masker van woorden’.
 
1. Zover ik kon nagaan is dit het enige boek van Césaire dat vooralsnog in het Nederlands werd vertaald: Logboek van een terugkeer naar mijn geboorteland. Vert. Simon Simonse. Haarlem, Brussel: In De Knipscheer/Zuid, 1985.
 
Lees drie gedichten van Aimé Césaire in vertaling van Piet Devos in de pdf van Terras #03, ‘Masker, ontmasker’.
 
Piet Devos (1983) rondde in 2006 de vertaalopleiding Frans – Spaans aan het Antwerpse Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken af. Vervolgens studeerde hij Algemene Literatuurwetenschap in Leiden. Momenteel schrijft hij aan de Rijksuniversiteit Groningen
een proefschrift over de poëzie van Vicente Huidobro en Benjamin Péret.

 
 
Bekijk hieronder een videofragment waarop Miek Zwamborn één van de vertaalde gedichten, ‘Kalender van de lagune’, voorleest tijdens de presentatie van ‘Masker, ontmasker’ (7 december 2012, Perdu Amsterdam).
 
 

 

Over de auteur:

Piet Devos (1983) heeft zicch gespecialiseerd in de vertaling van Frans- en Spaanstalige avant-gardeteksten. In 2013 is hij aan de Rijksuniversiteit Groningen gepromoveerd op het werk van Vicente Huidobro en de Franse surrealist Benjamin Péret. Zijn onderzoek richt zich vooral op de rol van de zintuiglijke waarneming in literatuur. Zie voor meer informatie: www.pietdevos.be