Het begon al donker te worden toen ik aankwam bij mijn oom en tante, en terwijl ik mijn koffer de vier trappen op droeg – de lift was buiten werking – viel me op hoe aftands het gebouw eruitzag. Het vrijstaande pand met zijn grote, parkachtige tuin was in mijn tijd het deftigste geweest van de hele Via Sofonisba, maar leek nu, misschien wel door diezelfde ouderwetse tuin, een eilandje dat langzaam afbrokkelde.
Voor de laatste trede stond ik stil om uit te blazen. Zes jaar geleden was ik hier voor het laatst geweest en ik wilde niet de indruk wekken dat mijn conditie er sindsdien op achteruit was gegaan. Ik kon al wel raden wat voor sarcastische opmerkingen mijn neef Ruso zou maken, de jongste van onze familie, die op zijn dertigste nog steeds bij mijn oom en tante woonde.
Ik liep door, wachtte tot ik weer op adem was en belde aan. Mijn tante deed open en herkende me niet onmiddellijk. ‘Maar we dachten dat je morgen pas zou komen!’ riep ze ten slotte terwijl ze me omhelsde. Tot mijn opluchting zag ze er geen dag ouder uit en keek ze nog altijd even onderzoekend en bazig de wereld in. Daarna omhelsde ik mijn oom, die uit de woonkamer was komen aanlopen.
‘Wat is dat voor gordijn?’ vroeg ik. Ik wees op het crèmekleurige doek dat een deel van de gang afschermde.
‘De schikking,’ zei mijn oom.
‘Ach, schikking, hou toch op!’ riep mijn tante met die schelle stem van haar. ‘Laat die jongen eerst eens even op verhaal komen.’
Ze nam me aan de arm mee naar de keuken voor een kopje koffie. Bezoek kreeg in dat huis altijd koffie, hoe laat het ook was.
‘En Ruso?’ vroeg ik.
‘Die is net naar zijn werk,’ zei mijn tante.
‘’s Avonds?’
‘Hij draait nachtdiensten. Die zijn minder saai en betalen beter.’
Ze vertelde dat hij een baantje had bij de receptie van een ziekenhuis en om half acht ’s ochtends weer terug zou zijn. Daarna had ze het over iets anders, maar ik was met mijn gedachten bij dat gordijn, waar ik op terugkwam zo gauw het kon. Ik vroeg om wat voor schikking het ging.
‘Ik dacht dat je dat al wel wist,’ zei ze, en haar gezicht betrok. ‘Ik heb het je moeder vorig jaar geschreven, heeft ze dat niet verteld?’
‘Ze zei dat de nieuwe huisbaas jullie contract niet wilde verlengen.’
‘We zijn tot een schikking gekomen.’
Mijn oom, die in de deuropening was blijven staan, onderbrak haar: ‘Ze hebben een deel van ons appartement ingenomen. Aan de andere kant wonen zij.’
Hij knikte in de richting van het stuk gang daarachter. Omdat ik aan zijn gezicht niet kon zien of hij me voor de gek hield, liep ik de keuken uit en schoof het gordijn een stukje opzij. De witte wand erachter voelde aan als een echte tussenmuur, niet zomaar een prefab schotje. Ik hoorde mijn oom en tante ruziemaken en liep de woonkamer in, die nog maar half zo groot was als eerst. Ook daar hing dat crèmekleurige doek, voor een muur die al even solide aanvoelde. Twee van de drie ramen waren verdwenen en ik liep naar het enige dat nog over was om naar buiten te kijken. Mijn oom en tante bekvechtten nog steeds en ik hoorde dat het over een vrouw ging. Het klonk als een al eerder begonnen ruzie, die ik met mijn komst had onderbroken, en ik wachtte tot de rust was weergekeerd voor ik opnieuw de keuken in liep. Toen ik binnenkwam was de koffie al ingeschonken. Er heerste een sombere stilte en ik zag alleen een kopje voor mij.
‘Willen jullie zelf niet?’ vroeg ik.
‘Nee, zo laat op de avond niet,’ zei mijn tante, ‘dan kunnen we straks niet slapen.’
Ik liep naar de glazen deur van het ruime balkon dat zich langs de hele zijgevel uitstrekte en zag dat het in tweeën werd gedeeld door een hek van aluminium pijlen. Voor mijn oom en tante bleef er een belachelijk klein stukje over dat amper even breed was als de keuken. Ze hadden het grootste deel moeten afstaan, het hele stuk aan de kant van de Via Sofonisba, waar ik als kind de ramen van mijn huis aan de overkant kon zien.
‘En wanneer is dat allemaal gebeurd?’ vroeg ik.
‘In juni is het een jaar geleden,’ zei mijn tante.
Ze legden uit dat de nieuwe eigenaren in eerste instantie de hele vierde verdieping hadden gewild. Maar nadat het contract met de overbuurvrouw beëindigd was en zij gedwongen had moeten verhuizen, kwam er al zoveel ruimte vrij dat mijn oom en tante uiteindelijk maar de helft van hun appartement hoefden af te staan en er de hal van de buurvrouw voor terugkregen, waar sindsdien Ruso sliep.
‘Maar dan moet Ruso langs het trappenhuis om bij zijn kamer te komen,’ zei ik.
‘Zij vinden dat ze ons een plezier hebben gedaan,’ zei mijn oom. ‘Want nu hebben wij twee voordeuren en zij maar een.’
‘Als we geen ja hadden gezegd, hadden we weg gemoeten,’ zei mijn tante beslist. ‘En waar vind je nou tegenwoordig nog een betaalbaar huis. Denk je dat we niet op zoek zijn?’
Ze begon over de krapte in de huursector en de torenhoge prijzen. Ik luisterde half, zonder me van het raam af te wenden, en toen mijn oom de keuken uit liep, wisselde ze van onderwerp. Ze vroeg naar Amalia en het kind.
Ik zei dat het goed met ze ging en wilde de foto uit mijn portemonnee halen waar ze allebei opstonden, maar ik deed het niet. De moed zakte me in de schoenen bij de aanblik van het drastisch gereduceerde balkon en het speet me van de paar dagen die ik voor dit bezoek aan mijn reis had vastgeplakt. Als het had gekund, was ik er op dat moment zonder aarzelen vandoor gegaan. Gelukkig had ik, om aan mijn vennoot te kunnen uitleggen waarom ik langer wegbleef, voor de zekerheid twee afspraken gepland met lokale uitgevers. Onbelangrijke afspraken, maar ze gaven me in elk geval iets omhanden.
‘Je ziet er moe uit,’ zei mijn tante.
‘Ik ben nog steeds niet gewend aan het tijdverschil,’ zei ik.
‘Je slaapt in Ruso’s kamer, als je dat niet erg vindt.’
‘Maar waar slaapt hij dan?’
‘Hij is de hele nacht in het ziekenhuis.’
‘Maar na zijn werk zal hij toch wel graag naar bed willen. Hoe laat moet ik dan opstaan?’
‘Als hij uit zijn werk komt, hangt hij altijd nog wat rond in huis, of soms gaat hij ook meteen weer de deur uit en blijft dan nog een hele poos weg. Dus je kunt slapen zolang je wilt.’
‘Ik wil hem niet tot last zijn.’
‘Nou zeg, wat ben jij opeens beleefd!’ En op andere toon ging ze verder: ‘Het enige probleem is de badkamer.’
Ik dacht dat ze het over het trappenhuis had dat ik over moest om bij de wc te komen.
‘Geen probleem hoor,’ zei ik, ‘ik steek gewoon het trappenhuis over. Ik heb mijn badjas bij me.’
‘We hebben geen wc,’ zei mijn oom, die weer in de deuropening was verschenen en deze woorden uitsprak op de plechtige toon van een derderangs acteur met maar één regel tekst in het hele stuk. Ik weet nog precies hoe ze naar me keken, alsof ze me smeekten om verder geen vragen te stellen zodat hun de vernedering bespaard zou blijven mij te moeten uitleggen dat het geen grap was. Er viel zo’n diepe stilte dat we bijna het briesje konden horen in de eucalyptusbomen in de tuin.
‘Als het goed is wordt Ruso’s kamer onze badkamer,’ zei mijn tante zachtjes, alsof ze bang was dat iemand ons zou horen. ‘Maar er moet nog het nodige aan gebeuren voor het zover is. ’s Ochtends mogen we zolang de badkamer gebruiken van de buren op de tweede, de Rubio’s, als die eenmaal naar hun werk zijn. ’s Middags gaan we beneden bij de conciërge. Maar Ruso gaat alleen bij de conciërge, want hij mag de Rubio’s niet zo.’
‘We houden het wel uit, hoor,’ zei mijn oom toen hij het ongeloof op mijn gezicht zag. ‘Alles went.’
‘Vandaar dat ik je maar één kopje koffie inschenk,’ ging mijn tante verder. ‘Maar er staat een po onder Ruso’s bed, voor het geval dat. Over die wc heb ik maar niets aan je moeder verteld, want ik wilde haar geen verdriet doen.’ Ik wendde mijn blik af, staarde in de richting van het balkon en zei verder niets, waarop mijn tante weer het woord nam: ‘Ze hebben de huur verlaagd tot tweeduizend, een bodemprijs, dus we mogen niet klagen. We wonen hier al ons halve leven. Vandaag de dag vind je in deze buurt niets voor minder dan tienduizend, en met dat bedrag ben je eigenlijk nog nergens.’
Pas op dat moment wist ik zeker dat ze bij hun volle verstand waren en ik knikte afwezig.
‘Ik zal niks tegen mijn moeder zeggen,’ zei ik, ‘om haar geen verdriet te doen.’
‘Dat is maar beter,’ zei zij. ‘Er zal ook wel snel een oplossing komen, binnen een week of twee, op zijn hoogst een maand.’
Ik weet niet meer waar we het daarna nog over hadden, maar misschien wel nergens over, want het was tijd voor haar soapserie. We verplaatsten ons naar de woonkamer. Ik was zo moe dat mijn ogen bijna dichtvielen voor de tv.
‘Ga toch lekker slapen,’ zei mijn tante, en ik liet het me geen twee keer zeggen. Ik kreeg de sleutel van Ruso’s kamer en mijn oom bood aan om mee te lopen, maar ik zei dat dat niet nodig was. Ik sleepte mijn koffer het trappenhuis over en had de sleutel al in het slot toen ik iets dacht te horen uit de richting van de tussengelegen deur, die van de nieuwe eigenaren, en even bleef ik staan om te luisteren. Daarna draaide ik de sleutel om, ging Ruso’s kamer binnen en knipte het licht aan. Het was een klein kamertje zonder ramen. Op advies van mijn tante zette ik de wandventilator aan. Hij maakte een zacht, zoemend geluid, als de verre echo van een stoommachine, waardoor ik moest denken aan een scheepshut. Ik kleedde me om, deed het licht uit en sloeg het bed open, waaruit tot mijn aangename verrassing een licht parfum opsteeg.
Tante had me gevraagd de sleutels uit het slot te halen, want als Ruso thuiskwam van het ziekenhuis wilde hij misschien de kamer in voor een of ander kledingstuk. Toen ik ’s ochtends het geknars van het slot hoorde, gevolgd door het geluid van de deur, dacht ik dan ook dat hij het was. Gelukkig lag ik met mijn gezicht naar de muur en kon ik doen alsof ik sliep. Ik hoorde hoe hij een la onder het bed openschoof en doorzocht. Hij deed de lamp niet aan, maar behielp zich met het licht van het trappenhuis dat naar binnen viel door het gat van de deur, die hij bij het weggaan zo zachtjes mogelijk weer dicht deed om mij me niet te storen. Op mijn horloge zag ik dat het half acht was. Meteen viel ik weer in slaap, om kort daarop wakker te worden van een snel, zacht geklop op de deur. Iemand deed open, knipte het licht aan en keek heel even de kamer in, deed meteen daarna het licht weer uit en liep weg.
Toen ik opnieuw wakker werd was het negen uur. Ik kleedde me aan en stak het trappenhuis over. Mijn tante zei dat Ruso alweer weg had gemoeten en mijn oom bracht me naar het appartement van de Rubio’s, zodat ik kon douchen. De Rubio’s woonden op de tweede, recht onder mijn oom en tante. Meteen bij binnenkomst herinnerde ik me weer hoe ruim de woning van mijn oom en tante vóór de schikking was geweest en ik voelde de pijn die zij, zo stelde ik me voor, elke keer moesten voelen als ze hier de badkamer gebruikten.
Mijn oom bleef op de gang wachten en ik bedacht dat hij zich bij de Rubio’s niet genoeg op zijn gemak voelde om me zomaar alleen te laten. Haastig deed ik wat ik moest doen en toen ik weer naar buiten kwam, moest ik hem op zijn schouder tikken, want hij was in slaap gevallen op de enige stoel in de gang.
‘Ik ben al klaar.’
Hij schrok wakker en keek zo onthutst dat ik met hem te doen had.
‘Ik was even ingedommeld.’ Hij stond op. ‘Nu we hier toch zijn ga ik ook meteen. Ga jij maar vast boven ontbijten.’
Ik had wel door dat hij wilde controleren of ik de badkamer netjes had achtergelaten. Ik liet hem maar en liep de trap op om te gaan ontbijten.
‘Waar is Ruso heen?’ vroeg ik aan mijn tante, die de keukenvloer aan het vegen was.
‘O, gewoon,’ zei ze met een vaag armgebaar. ‘Heeft hij je niet wakker gemaakt toen hij thuiskwam uit het ziekenhuis?’
‘Er is wel iemand aan de deur geweest, maar misschien heb ik dat alleen gedroomd,’ zei ik bij wijze van excuus, omdat ik geen enkele moeite had gedaan om mijn neef gedag te zeggen.
‘Hij is even binnengelopen voor een paar sokken,’ zei ze.
‘En verder is hij er niet meer geweest?’ vroeg ik.
‘Nee. Hoezo?’
‘Ik dacht dat er daarna nog iemand binnenkwam,’ zei ik. ‘Maar dat was vast een droom.’
Er verscheen een andere uitdrukking op haar gezicht en haar bewegingen met de bezem vertraagden. Ze dacht even na en zei toen: ‘Het schiet me nu pas te binnen dat ik je iets wilde laten zien.’ Ze liep de keuken uit en kwam terug met een boek.
‘Kijk nou toch wat ik gisteren in mijn ladekast vond.’
Het was mijn eigen dichtbundel, die ik haar tijdens een bezoek een jaar of tien geleden gegeven had.
‘Heb je die nog steeds?’ vroeg ik. ‘Je had hem al lang weg moeten doen.’
‘Welnee, hoe kom je daar nou bij!’
Ze sloeg hem zomaar ergens open, hield hem een eindje van zich af en bewoog haar lippen onder het lezen van een paar regels. Gelukkig duurde haar inspectie maar kort. Ze deed het boek weer dicht en zei nog eens: ‘Welnee!’ Alsof die paar regels haar hadden overtuigd van de onschatbare waarde van mijn enige schrede in de wereld van de letteren.
‘Ik leg hem op Ruso’s kamer, dan kan hij hem lezen,’ zei ze. ‘Heb je niet nog meer geschreven?’
‘Nee. Ik ben er al een hele tijd geleden mee gestopt.’
Ze keek me bezorgd aan.
‘En je drinkt ook niet meer?’
‘Bijna niet.’
Ik stond op van mijn stoel, zette mijn koffiekopje in de gootsteen en liep naar het balkon. Het beloofde een prachtige dag te worden en ik leunde op de balustrade om van het uitzicht op de tuin te genieten, terwijl ik me afvroeg of er na Ruso nog iemand in het kamertje was geweest, of dat ik het toch gedroomd had.
Ik hoorde de voordeur opengaan en kwam overeind, in de veronderstelling dat het mijn neef was. Maar het was mijn oom en ik leunde weer rustig op de rand van het balkon. Ik bedacht dat ik eigenlijk helemaal geen zin had om Ruso te zien en hoewel het nog te vroeg was voor mijn afspraak, besloot ik alvast op pad te gaan. Tegen mijn tante zei ik dat ze maar niet op me moest rekenen met het middageten.