thema:

Dingen als teksten. Over Ulf Stolterfoht

Dingen zijn dingen, maar er valt ook over te praten. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met een ding als het de grens overgaat of van een gebruiksvoorwerp verandert in een tentoonstellingsobject? Oorringen van barnsteen: ooit waren ze in de mode in Nazi- Duitsland, maar wat gebeurt ermee als ze in een Milaans museum liggen te pronken? Waarom hingen in Middeleeuwse kerken ooit in goud gevatte struisvogeleieren en hele krokodillen? In de zeventiende eeuw had je van die fraaie ´Wunderkammer´ boordevol rariteiten. Het gaat om gewone dingen die in een nieuwe omgeving artefacten worden, waard om te worden bewonderd, bekeken en bestudeerd. Zie je zo’n in het Pruisische Bitterfeld gemaakte oorring in een vitrine, krijg je ook het verhaal van zijn mobiliteit te horen.

Dit doet me op twee manieren denken aan de gedichten van Ulf Stolterfoht (*1963). Je kunt zijn teksten, maar ook teksten in het algemeen, zien als artefacten – of de vraag stellen in welk opzicht een tekst beschouwd kan worden als een ding, handgemaakt, ontworpen om een kunstvoorwerp te zijn, verplaatst en andermaal mobiel gemaakt in het hoofd van de lezer. Er is in het Duitse taalgebied een beroemde anthologie van vertaalde gedichten die Museum der modernen Poesie heet, bezorgd door Hans Magnus Enzensberger in 1960. Dit was – en is – geen stoffige verzameling van oude gedichten waar de actualiteit vanaf is geschraapt: de bloemlezing bevat avant-gardeteksten uit de hele wereld en had een belangrijke innoverende functie in het schrijven van poëzie. Het onderliggende idee was de transfer van onbekende dingen, de vertaling van tot dusverre onbekende teksten, de exhibitie van de tekst als object, als materialiteit uit woorden gebouwd. Je zou een gedicht van Ulf Stolterfoht op deze manier kunnen tonen: in een vitrine met een decent licht erop. En als je stilstaat en een tijdje blijft kijken zal het magische moment aanbreken en zullen de woorden gaan dansen.

Ulf Stolterfoht publiceerde zijn werk doorgaans in series van negen gedichten als zogenaamde fachsprachen (vanaf 1998, in vier bundels tot nu toe). ‘Vaktaal’ is de term die hij gebruikt om de taal te beschrijven die hij ontdekt in werelden en domeinen waarmee hij niet bekend is. Als een culturele archeoloog stoft hij de woorden die hij opgraaft af, maakt er dingen van en combineert hij ze vervolgens naar believen om nieuwe betekenissen te provoceren. Zijn teksten zijn uiterst mobiel, ze bewegen, het zijn gedichten in motion. In zekere zin kun je zeggen dat hij uit het moderne Duits vertaalt in het moderne Duits, in een nimmer eindigend proces. Net zo goed kun je zeggen dat hij in alle talen en subtalen schrijft en alle vertaling buitenspel wordt gezet, want de enige manier waarop het gezegd kan worden is de deze. Wat stabiel en overeind blijft in het proces is het ding, het gedicht in zichzelf, de woorden waarmee het gedicht aaneen is gelast. De constructies zijn hoogst gevarieerd.

Het is niet voldoende om de culturele wereld waarin wij leven louter te zien als een wereld van tekens: het is net zo goed een wereld van objecten en ook een wereld van situaties. Objecten hebben een eigen wijze van communiceren, zij zijn vormgegeven, creëren hun eigen cultuur en verhaal, in andere woorden: er is een sociologie van het object, dat een functie heeft in de samenleving, vooral als het een gedicht is dat zijn betekenis niet direct prijsgeeft. Er is een spanning tussen woorden die zonder betekenis lijken te zijn of een andere betekenis hebben dan jij ze zou willen toekennen aan de ene kant, en anderzijds dat wat Matthijs de Ridder noemt ‘de meerduidigheid als wendbaar, want internationaal middel van verzet’. Er zit een sociale en politieke onderstroom in Stolterfohts gedichten, een hoogst levendig en meestentijds extreem geestig betoog over de dingen die relevant zijn voor ons allemaal. In de beweging die dat oplevert beginnen woorden te herleven, worden woorden vernieuwd.

Ik verbaas me er niet over dat Stolterfoht zich bezighoudt met cowboypoëzie en die samen met een groep studenten uit Leipzig ook daadwerkelijk schrijft in het kader van een cursus creative writing (zij het voornamelijk in cafés). Het is niet alleen zijn ultieme droom om op te treden op het befaamde festival van cowboypoëzie in Elko/ Nevada, maar hij debatteert ook over teksten die ‘You are on Indian land’ heten en vertaalt dichters als Ed Dorn, die het vaak heeft over de Amerikaanse indianenoorlogen op de prairies en in de plains. Ook aan zijn eigen gedichten kun je – bij wijze van spreken – de hele strijd aflezen tussen de Amerikaanse settlers en de inheemse volkeren van Noord-Amerika, voortgekomen uit de Europese kolonisten die hun territorium gingen uitbreiden. Maar Stolterfohts indianen en cowboys leven in hartje Europa, in Duitsland, in Berlijn, in Stuttgart, in de wijk Heslach. Het zou me niet verbazen om in zijn omvangrijke werk, in de enorme stapel spectaculair vernieuwde woorden het sleutelding terug te vinden van waaruit zijn denken en schrijven ontkiemt – of kan ontkiemen in het lichaam van de lezer: een authentieke tomahawk, een Apache hoofdtooi, de mocassins van een Comanche squaw.

‘Mein Gedicht spricht für mich!’ moet je antwoorden als ze je naar een stellingname vragen.’ Zo luidt Stolterfohts stelling nr. 10, vastgenageld aan de kerkdeur van de Kreuzkirche in Heslach in 1979 – volgens de overlevering. holzrauch über heslach is een lang ethnologisch gedicht uit 2007, bekroond met de Peter Huchelprijs in 2008. Het vertelt het verhaal van de wijk in het zuiden van Stuttgart, van de jaren zeventig, de jonge mensen die er leven en daar hun sociale en politieke dromen hebben. Ze luisteren naar de muziek waar ze van houden: Captain Beefheart, the Billboard US Top One Hundred, Derek Bailey. Stolterfoht publiceerde ook een toelichting op holzrauch in heslach, waarin hij openlijk de dingen bespreekt waar zijn verhalen uit voortkomen: het blauwwitte shirt van de Stuttgarter Kickers, Dinkelacker Pils, het originele serviesgoed van Café Schurr. En er was ook een heuse tentoonstelling in een Stuttgarts museum over de jaren zeventig in Heslach met talloze persoonlijke artefacten van de dichter. Maar de echte objecten zijn de gedichten. Het boek is autobiografisch, maar van op een zekere afstand; het is wel degelijk ‘autobiografisch’ in een poëticaal opzicht. Het bevat een discussie rond de poëtische traditie waar hij toe wil behoren: Helmut Heissenbüttel, Jeremy Prynne, Oskar Pastior, ´de familie van de letterlijknemers´, zoals Oskar Pastior dat noemde (zie het artikel van Matthias Kniep in dit nummer). Sprekende van indianen en hun objecten: Stolterfoht neemt bijvoorbeeld de taal van de leerlooiers ter hand en puurt er in de reeks ‘Para-vel’ de consequenties uit. Stolterfoht is de leidende dichter van zijn generatie, ´radicaal sceptisch over de relatie tussen taal en werkelijkheid´ (Kniep), maar uitermate gevoelig voor alles wat belangrijk is in de 21e-eeuwse samenleving. Het is zoals Erik Lindner het zegt: ‘Wat mij betreft kan Nederland een stevige injectie Ulf Stolterfoht goed gebruiken.’

 

_________________________________

Ton Naaijkens (1953), vertaler en essayist. Hoogleraar Universiteit Utrecht Duitse literatuur en vertalen. Redacteur Armada en Filter. Binnenkort verschijnt Ernst Meister, Alle schepen kenteren.

Over de auteur:

Ton Naaijkens (1953) is vertaler, essayist, redacteur van de tijdschriften Filter en Terras en hoogleraar Duitse literatuur en vertalen aan de Universiteit Utrecht. Hij vertaalde werk van Robert Musil, Paul Celan en Ernst Meister. In 2016 verscheen zijn vertaling van de bundel Chicxulub Paem van Daniel Falb.