thema:

Twee fragmenten uit ‘Atlas’

Vertaling:

Suikerstraat

Suikerstraat was een klein straatje tussen Yee Wostraat (genoemd naar het Yee Wo Bedrijf, Cantonees voor Jardine, Matheson & Co.) en Gloucester Road in Causeway Bay, dat op een plattegrond niet veel voorstelde. Vroeger was er een suikerfabriek in die straat, vandaar de naam. Maar de straat had in de wandelgangen nog een andere naam: Zilvermuntstraat omdat de suikerfabriek voor die tijd een munthuis was. In feite is de relatie tussen munt en suiker interessant voor de geschiedenis van die buurt.

In 1866 investeerde de regering $ 400.000 in de bouw van een suikerfabriek in Causeway Bay om zilveren munten te slaan, dezelfde die ook gebruikt werden in Engeland, en ook om oude munten voor klanten om te smelten tot nieuwe. Maar het munthuis liep beneden verwachting, ze leden verlies. Uiteindelijk stopten ze in 1868 de productie vanwege financiële problemen. De machines werden aan Japan verkocht voor $ 60.000 en het terrein voor $ 60.000 aan Jardine, dat het munthuis toen ombouwde tot een suikerfabriek. Maar er is nog een andere versie van het faillissement van de muntenfabriek. Naar verluidt gebeurde er iets raars toen de muntenfabriek voor het eerst zijn productie startte. Nadat een productiemedewerker het gesmolten metaal in de vorm had gegoten, kwam er sneeuwwitte bijna glanzende kristalsuiker uit. Dit bleef doorgaan gedurende de twee jaren dat het in productie was. De overheid was niet van plan om dit openbaar te maken en moest aan klanten wel uit eigen schatkist een vergoeding uitkeren, waardoor de overheid grote verliezen leed. De enorme hoeveelheid aan extravagant bijproduct werd in het begin alleen intern geconsumeerd door de hoge ambtenaren van de overheid en alle ministeries – als zoetmaker in hun middagthee. Later werd een deel ook in het geheim verkocht op de markt of geëxporteerd naar andere Engelse koloniën in Zuidoost-Azië en ook wel naar Engeland zelf. Er is nog een andere, enigszins absurde versie, die beweert dat Koningin Victoria en leden van het koninklijk huis voorkeur hadden voor de suiker geproduceerd door de suikerfabriek in Hongkong, omdat die zo waardevol was. Alhoewel het slecht functioneren van het munthuis met als nevenproduct suiker nog wel acceptabel was, besloot de overheid van Hongkong uiteindelijk de fabriek toch te sluiten omdat de kosten hoog opliepen en men bang was dat de waarheid ontdekt zou worden.

De commentatoren zijn van mening dat het verhaal van de verkoop van het muntbedrijf aan Jardine niet meer is dan een rookgordijn om mensen te misleiden. Er zijn zelfs mensen die beweren dat Jardine Matheson al bij de bouw van het munthuis betrokken was. Na de verkoop van het muntbedrijf en de levering van nieuwe machines om suiker te maken, werd de door Jardine Matheson geproduceerde suiker lokaal en op de Chinese markt verkocht. Vermoedelijk was de handel uiterst lucratief en ongetwijfeld een belangrijke inkomenspost naast de verkoop van opium. In Optekeningen van Vreemde Gebeurtenissen in Hongkong citeert Lo Tung een arbeider die in de suikerfabriek werkte, die verklaart dat er destijds nadat de grondstoffen voor suiker in de machine gegoten waren, zoete glimmende munten uitkwamen.

Later maakte een tyfoon een einde aan de suikerfabriek in 1874. Alle apparatuur en goederen in het magazijn zijn met de golven de zee in gespoeld. Er zijn matrozen en vissers die getuigen dat na de storm het zoute zeewater van de haven van Victoria zoet is geworden. De zeevis die in de haven gevangen werd had verschijnselen van zoetheid en obesitas. Om duistere redenen is de suikerfabriek niet herbouwd en alleen de straatnaam is het bewijs van het bestaan. Lo Tung vatte op raadselachtige manier de conclusie samen met een Cantonese uitdrukking: ‘Zo gaat het nu eenmaal, als je ze een hap suiker geeft krijg je een hap poep.’ Het is niet duidelijk of dat slaat op het politieke en economische staatsbeleid in de koloniën, of op de cirkel van hemelse principes.

 

 

De Tsat Tsz Mui-weg

Volgens een legende is de Tsat Tsz Mui-weg, letterlijk Zevenzussenstraat, genoemd naar het verhaal over de zeven zussen die een eed van zusterschap gesloten hadden. Dit verhaal is ‘niet alleen erotisch maar ook fantasierijk’ volgens Ng Pa Ling (pseudoniem voor O Yeung Hak) in de postume publicatie ‘Het sprookje van de zeven zusjes’ opgenomen in het eerste deel van de bloemlezing Volksoverleveringen van Hongkong. Naar verluidt waren er ooit zeven zusjes die onafscheidelijk waren, ze leken zowel qua uiterlijk als karakter op elkaar. Ze hielden ook erg veel van elkaar en daarom besloten ze een eed van zusterschap af te leggen en om altijd ‘zelf hun eigen haar te kammen.’ Dit ‘zelfkammen’ was vroeger een populaire gewoonte in de regio Shunde in de provincie Guangdong. Ongetrouwde meisjes vlochten hun haar, terwijl getrouwde vrouwen hun haar in een knotje op hun hoofd droegen. Als een jongedame trouwde werd haar haar door iemand van de oudere generatie ontvlochten en ceremonieel in een knotje op het hoofd gebonden. Met de term ‘zelfkammen’ gaven de zeven zusjes aan dat ze niemand nodig hadden om hun haar te kammen, ofwel dat ze niet van plan waren om te trouwen. Later toen het derde van de zeven zusjes werd uitgehuwelijkt, een verbintenis gearrangeerd door haar ouders, pleegde ze zelfmoord door zichzelf in de zee te verdrinken. De overgebleven zes zusjes zworen toen de eed van ‘niet op dezelfde dag in dezelfde maand van hetzelfde jaar geboren te zijn maar wel op dezelfde dag in dezelfde maand van hetzelfde jaar te sterven’, en ze begingen dezelfde verdrinkingsdood. Men zegt dat ze nog steeds elkaars handen vasthielden toen hun lichamen werden geborgen. Een andere versie van het verhaal is dat ze de lichamen helemaal niet meer hebben kunnen vinden. De volgende dag verscheen er op de plaats waar ze verdronken waren een rif met zeven koraalstenen, en die stenen vormden een rij van groot naar klein die leek op de zeven zusjes die elkaars handen vasthielden. Men noemde deze rif toen ‘het zevenzussenrif’. Later tijdens de landherwinning is ‘het zevenzussenrif’ in de modder begraven en werd in het begin van de twintigste eeuw het nieuw herwonnen district genoemd naar ‘de zeven zusjes’ en omgebouwd tot een populair zwemgebied. Nadat in dit zwemgebied een aantal jongens verdronken, waren er mensen die geloofden dat de geest van de zeven zusjes hen had verleid, maar anderen meenden dat de zusjes hun droom van een puremeisjeswereld al hadden bereikt en er geen reden zou zijn om jongens lastig te vallen.

Er is nog een andere totaal tegenstelde versie van dit verhaal dat ook wel in verband staat met het vorige. Dit verhaal gaat ook over zeven zusjes die in zusterschap verbonden waren, maar hun eed was om ‘op dezelfde dag in dezelfde maand van hetzelfde jaar te trouwen’. Ze trouwden inderdaad op dezelfde dag met zeven broers. In de bruidsnacht lag elk van de zusjes met haar man in bed en ondergingen ze hetzelfde ritueel, totdat de man van het derde zusje in woede uitbarstte. Zijn bruid had niet gebloed en hij dreigde haar uit huis te gooien. Het derde zusje kon niet tegen het wantrouwen, de beschuldigingen, en de dreigementen van haar man, en daarom sprong ze uit wanhoop in zee en verdronk. De andere zes zusjes verlieten ook resoluut hun man en volgden hun derde zusje de golven in. In deze versie van het verhaal gaat ‘het zevenzussenrif’ ook over de zeven broers (inclusief de derde door berouw overvallen broer), die allen naarstig op zoek gingen naar hun vrouw om over haar te waken, en toen alle zeven in steen veranderden. Dit verhaal is te lezen in het boek Een Herlezing van Volksoverleveringen van Hongkong van de feministische geleerde Chang Oi Ping, gepubliceerd in 1993. Chang vindt het verhaal van de zeven zusjes ‘niet erotisch en ook niet fantasierijk’, maar schrijft dat het een trieste en pijnlijke reflectie is van de relatie tussen man en vrouw in de maatschappij van toen’.

De Tsat Tsz Mui-weg loopt van North Point naar Quarry Bay in het noordoostelijke gedeelte van Hongkong-eiland. Het is een straat die pas na de Tweede Wereldoorlog is aangelegd. De straat is verdeeld in zeven delen en elk deel wordt verbonden door een kruising, terwijl het zesde en zevende deel zijn gescheiden door volkswoningen. Daardoor maakt het zevende deel een eenzame en verloren indruk. Archeologen hebben ooit geprobeerd ‘het zevenzussenrif, dat is begraven tijdens het landherwinningsproces, te vinden. Afgaand op een aantal vage geruchten kwamen ze tot de conclusie dat er zeven mogelijke locaties waren, waaronder de plaats waar een brievenbus stond en die van een bloemenwinkel. Het resultaat was dat ze op elk van die locaties een houten kam hebben gevonden en dat in elk van die kammen een pluk lang haar verstrengeld zat.

Over de auteur:

Dung Kai-Cheung (1967) werd geboren in Hongkong en studeerde vergelijkende literatuurwetenschappen aan de University of Hong Kong. Hij staat vooral bekend om zijn romans en korte verhalen, maar schrijft ook literaire kritieken en boekbesprekingen. Hij heeft vele werken op zijn naam staan, waaronder: Dituji: yige xiangxiang de chengshi de kaoguxue ('Atlas: de archeologie van een imaginaire stad'), Shuangshen ('Dubbel lichaam') (1997), Shijian fanshi ('Geschiedenis van de tijd') (2007), Meide ('Virtú') (2014) en Xin ('Het hart') (2016). Ook heeft hij verscheidene literaire prijzen in Hongkong en Taiwan gewonnen, waaronder de United Daily News Literary Award for Fiction (1995) en de Award for Best Artist 2007/2008 (literaire kunst) van de Hong Kong Arts Development Council. Dung doceert deeltijds aan universiteiten in Hongkong.

Over de vertaler:

Audrey Heijns is werkzaam aan de School of Foreign Languages, Shenzhen University, China. Haar vertalingen van Chinees proza en poëzie zijn verschenen in literaire tijdschriften zoals Het Trage Vuur, Tweede Ronde, KortVerhaal, Renditions, Exchanges en bij Poetry International.