Liu Xia (1961) is dichter, schilder en fotograaf. Ze huwde in 1996 met Liu Xiaobo, die toen in een heropvoedingskamp zat. Hij werd in 2008 opnieuw gearresteerd naar aanleiding van een democratisch manifest en daarna tot elf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Sinds in oktober 2010 bekend werd dat hem de Nobelprijs voor de Vrede was toegekend, stond Liu Xia onder feitelijk huisarrest en had ze geen vrij contact met de buitenwereld. Na het overlijden van haar man in gevangenschap, op 13 juli 2017, is ze ‘verdwenen’.
Hongerig kind
Jij bent dat kind dat nooit genoeg te eten had
in een vieze korte broek scharrelend op straat
In een fabel
was je hart van goud waren je ogen zwarte toermalijn
was je stem een bos zonder vruchten
dicht begroeid met hopeloze bloemen
Heel lange sigaretten en vette broodjes
en deze dikke hardgekafte leugen
die in het raam naar je staat te lachen
Je linkeroog wijd open je rechteroog gesloten
je handpalmen omhoog
een zilveren munt viel in je hand
Verleidelijke geluiden ketsen door de straat
en het zonlicht lijkt een mier die geschrokken
van je vingers wegsluipt
juli 1986
Eén woord
Op zekere ochtend
staart een woord me aan
als uit een samenzwering
in andermans droom
zodra ik mijn ogen open
bezet het me
met elegant gebaar
Het enkele woord
is als een terminale ziekte
pijnlijk en scherp
misschien brengt het de mens zijn dood
maar ik benijd dit woord
dat na mij te hebben bezet
bruist van leven
28 juni 1995
Niemand ziet me
Niemand die me zo ziet
hulpeloos
gekwetst ben ik niet
alleen aangetrokken door dingen die niet gemakkelijk te krijgen zijn
dingen die me afwijzen
dingen die buiten de werkelijkheid staan
Mijn leven steelt van me
ik geloof in dat
absurde illusoire krankzinnige werkelijke leven dat
zich verbergt achter een dodenmasker
zich verbergt achter een slagschaduw
ik kan huilen om mijn eigen gedachten
die in de kamer
tollen op de vloer
Ik zie een schim die op het pad des doods loopt
met langzame ritmische passen
doodgemoedereerd
niemand spreekt een woord
ik wuif een keer
niemand die me ziet
mei 1998
Lege stoelen
Lege lege stoelen
zo veel lege stoelen
overal. Ze zijn zo
charmant in Van Goghs schilderijen.
Ik ga rustig op ze zitten
en probeer te schommelen
maar ze bewegen niet –
ze zijn bevroren
door wat in hen ademt.
Van Gogh zwaait met zijn kwast –
blad blad blad
er is geen begrafenis vannacht.
Hij kijkt me recht aan
en ik zit stil
in de vlammen van zijn zonnebloem
als klei die gebakken gaat worden.
augustus 1998
Ingesloten – voor Xiaobo
Zodra je op de trein stapte
ging ik zitten wachten bij de telefoon,
vol angst. Er zijn dingen
waaraan ik niet ontkom
je verdween plotseling
en liet me je schaduw die
bleef hangen.
Elke keer maakte
je vertrek me nerveus
als ik sliep zag ik je
op plaatsen
die ik niet herkende
dan verdwaalde je op weg naar huis
en ik was bang.
Elke nacht moest ik
je stem horen
vóór aankomst van die vreselijke trein
ik kauwde en slikte elk woord dat je zei.
Dit is een ziekte.
29 augustus 2000
Zonder titel – voor Xiaobo
Je spreekt je spreekt je spreekt de waarheid
je spreekt dag en nacht zo lang als je wakker bent
je spreekt en spreekt
je bent in een dichte kamer waar je stem zich een weg uit baant
de doden van twintig jaar geleden zijn terug
gekomen en gegaan als met de tijd
je mist veel dingen maar bij je zijn de zielen van de doden
je verloor je dagelijkse leven en voegde je bij de roep van de doden
er is geen antwoord dat is er niet
Je spreekt je spreekt je spreekt de waarheid
je spreekt dag en nacht zo lang als je wakker bent
je spreekt en spreekt
je bent in een dichte kamer waar je stem zich een weg uit baant
de wonden van twintig jaar geleden zijn blijven bloeden
vers en rood vers en rood als het leven
je verlangt naar veel dingen maar het meest naar het gezelschap van de zielen van de doden
je hebt hun beloofd samen de waarheid te zoeken
op de weg is er geen licht dat is er niet
Je spreekt je spreekt je spreekt de waarheid
je spreekt dag en nacht zo lang als je wakker bent
je spreekt en spreekt
je bent in een dichte kamer waar je stem zich een weg uit baant
het geweervuur van twintig jaar geleden bepaalde je leven
altijd leef je in de dood
je houdt van je vrouw maar bent trotser op de donkere tijd die jullie deelden
je laat haar maar vooral laat je haar na de dood voor jou gedichten schrijven
in de versregels is geen geluid dat is er niet
4 september 2009 [twintig jaar na het bloedbad van het Plein van de Hemelse Vrede]
Hoe hij staat
Is dit een boom?
Dit ben ik, een mens.
Is het een boom in de winter?
Zo is hij altijd, elk seizoen.
Waar zijn de bladeren?
De bladeren zijn onzichtbaar.
Waarom tekende je een boom?
Ik hou van hoe hij staat.
Vermoeiend, niet, levenslang boom te zijn?
Hoewel ik moe ben, sta ik liever.
Is er niemand die je gezelschap houdt?
O, er zijn vogels.
Er zijn er geen te zien.
Luister naar hun gefladder.
Zou je geen vogels tekenen in de boom?
Ik ben te oud en blind om er een te zien.
Je kunt helemaal geen vogel tekenen hè?
Nee, dat kan ik niet.
Je bent een stomme oude boom.
Dat ben ik.
12 december 2013