thema:

Het nut van de handmatige printer

1.
Als mijn kinderen geld gespaard hebben, of we hebben zelf een meevaller, doemt er een duidelijke rangorde op in de discussie waaraan het moet worden besteed. Laag op de lijst staan luxegoederen als sieraden, lederen tassen, parfum, horloges, dure wijn en gedestilleerd. Uitjes en vakanties scoren niet veel beter. Cadeaus voor vrienden staan al wat hoger genoteerd, onmiddellijk gevolgd door boeken, muziek, een DVD, een tekening of prent. Nuttige zaken als een nieuwe bril, een winterjas of zomerschoenen zijn saai maar altijd goed. Onbetwist bovenaan de lijst staan zaken die je als gereedschap kunt aanduiden: een muziekinstrument, een werkbank, een freesmachine, een camera, filmmontage-software, een racefiets. Opvallend is dat ze blijkbaar niet per se nuttig hoeven te zijn, maar hun voortreffelijkheid eraan ontlenen dat ze bestede tijd omzetten in het produceren van waarde, ook al is die vluchtig zoals lichamelijke fitheid en het plezier van buitenlucht en landschap.
Blijkbaar kennen we bijzondere eigenschappen toe aan gereedschap. We bekijken gereedschap als een interface om de wereld te leren kennen; om je waarneming, kennis, vaardigheden, kracht te verbeteren en te vergroten en om iets te maken dat vindingrijkheid, denkbeelden en ervaringen vangt en ordent zodat je die kunt overbrengen aan anderen. Gereedschap in deze ruime zin van het woord geeft je ook een sociale rol, en stelt je in staat vriendschappen en betrokkenheid bij clubs en scholen, buren en goede doelen een vorm en continuïteit te geven. Gereedschap is kortom naast alle technische en praktische dienstigheid blijkbaar een moreel medium: het stelt je in staat een vollediger ontplooid en beter mens te worden. Of althans, zo rechtvaardigen wij thuis graag de aanschaf van dure spullen.

2.
Toen ik als jonge student, eind jaren zeventig, het in mijn hoofd haalde dat de enige manier om het leven niet als een beschamende nederlaag te ervaren eruit bestond het als een schrijvend mens te leven, dacht ik niet dat ik een bepaald merk sigaretten moest roken om dat voor elkaar te krijgen. Ook van het bezoek van bepaalde cafés, de inname van literaire hoeveelheden alcohol of het dragen van bepaalde kleding verwachtte ik weinig. Mij leek dat het alleen wat kon worden, als ik mijn ziel en zaligheid verbond aan de schrijfmachine. Ik vergeleek het met Rollins en zijn sax, Hendrix en zijn Stratocaster, Cruijff en de bal. Ik had jarenlang met een Bic-balpen in schriften gedichten en verhalen geschreven en die overgetikt op een groene metalen Erika uit de jaren vijftig. Dat schooljongensniveau moest ik ontstijgen, leek me en daarom deed ik moeite proza te schrijven zonder dat er een handschrift aan vooraf ging. Het echte schrijven, dacht ik, vond plaats in de tussenruimte, begrensd door het privédomein van het handschrift en de openbaarheid van het gedrukte woord. Daar heerste de schrijfmachine.
Makkelijk was het niet in het begin, maar het lukte alsmaar beter. Er kwam een dag waarop ik machinaal voortgedreven een bruisende brief schreef, of de eerste scène van een verhaal schetste. Jammer alleen dat deze Erika de machine van mijn vader was geweest. Hij had er tijdens mijn kleutertijd zijn afstudeerscriptie op geschreven. Nog altijd een uitstekende schrijfmachine, maar hij verwees in alle opzichten (zakelijk elite-lettertje, mijn map met uitgetikte pubergedichten) naar een leefwereld die ik achter me wilde laten. Ik zocht een ‘axe’, een eigen voertuig. Helaas was er geen geld voor een nieuwe schrijfmachine.
Wat wilde ik schrijven? Het liefst een slim en dwingend samenhangend systeem van korte teksten, waarin ieder element het midden hield tussen een conceptueel kunstwerk (ik las en vertaalde de teksten uit Duchamps Groene en Witte doos) en een stuk literair proza. Mij ging het erom dat er iets veranderde in het hoofd van de lezer, en vooral tussen mij en mijn vrienden. Zoals een berekening iets verandert aan de beoordeling van de gegevens, of de overschakeling op rood licht groene schaduwen oproept. En dus kopieerde ik voor mijn vrienden een uit dertig bladzijden bestaande tekst, waarin denkbeeldige beeldhouwwerken en installaties uiterst nauwkeurig werden beschreven en beeldende vignetten, dialogen en beschouwelijke prozagedichten elkaar afwisselden. Ieder fragment genummerd en gecatalogiseerd in het systeem dat ik het programma van mijn levensgevoel noemde. Het heette Werktuig.
Toen ik een jaar later een vriendin met een baan had, slaagde ik er zo goed in mijn dromen op haar over te brengen, dat haar eerste cadeau aan mij was: een schrijfmachine uitzoeken. In dat jaar (1980) gingen de mechanische schrijfmachines definitief in de aanbieding. De elektronische schrijfmachines van IBM en Olivetti, met hun verwisselbare lettertypes, correctie-toetsen en mini-geheugens waren de norm geworden. Een half maandsalaris besteedde mijn lief aan een afgeprijsde, maar splinternieuwe Adler Gabriele 25, een degelijke West-Duitse draagbare mechanische schrijfmachine, gemaakt in 1973. Gebroken wit, fris en modern van belijning. Beslist een kek apparaat, maar net niet elegant, zoals alleen Duitse producten dat kunnen zijn. De letter was helder, neutraal, middelgroot: pica. Er zijn foto’s van mij achter de Gabriele waarop goed te zien is hoe trots ik op mijn schrijfmachine ben. Je ziet: de Gabriele is de interface tussen mijn eenzame, onzekere innerlijk en mijn vurige, brutale droom een schrijvend leven te leiden.
Zeven jaar later, dat wil zeggen, na duizenden bladzijden aantekeningen, vignetten, artikelen, essays, verhalen en romans-voor-de-bureaulade, richtten Martin Bril en ik een halve verdieping van een vervallen pandje in de von Zesenstraat in Amsterdam-Oost in als kantoor. Tegenover elkaar, haaks op de suizende gaskachel stonden twee tafels. Op de een mijn Gabriele, op de ander de witte jaren zeventig Erika van Martin. We schreven er ons debuut, Arbeidsvitaminen, het ABC van Bril&VanWeelden, dat verscheen eind 1987.

3.
Het jaar erop kwam ons leven van freelance schrijvers op gang en kochten we allebei een Apple Macintosh. Kopij leverden we in op diskettes. Om tijd te besparen en omdat we de PTT niet helemaal vertrouwden fietsten we door weer en wind naar de redacties om die te overhandigen. Ik was meteen een groot liefhebber van de schrijftelevisie. Niet alleen was het makkelijk en vlot tikken aan het toetsenbord, voor mijn manier van schrijven (bv aan de roman Tegenwoordigheid van geest uit 1989) was het erg handig dat je meerdere vensters open kon hebben staan. Uit een voorstudie of een leesnotitie kon je iets kopiëren en hup, in je tekst plakken. Het idee dat je een diskette op de post deed die met gemak een hele roman bevatte was opwindend. Een tijdje lang (ongeveer een half jaar, in 1991) dacht ik werkelijk dat mijn volgende boek elektronisch moest zijn en een heel stelsel van tunnels en bij-verhalen zou bevatten waar je toegang toe kreeg via hyperlinks.
Dat digitale enthousiasme wilde niet zeggen dat ik de schrijfmachine als overbodig ging beschouwen. Net zo min als mijn vulpen en het systeem van schriften dat ik voor verschillende doeleinden bijhield. Er waren nu een keer zaken die zich slecht lieten neerschrijven aan het digitale toetsenbord. Er zijn bespiegelingen en intuïties die heel natuurlijk op papier komen als iedereen slaapt en je bij kaarslicht en een cognacje de dop van je vulpen schroeft. Ook voor het maken van aantekeningen bij boeken die ik bij wijze van research las schreef ik met de hand. Het werken aan de opzet en de aantekeningen voor een essay, een lezing of een hoofdstuk van een roman was juist iets dat ik associeerde met een zonnige ochtend in een werkruimte waar voortvarend de mechanische schrijfmachine wordt gebruikt. De uiteindelijke tekst, waarin alles samenkwam en makkelijk te redigeren en te corrigeren moest zijn, dat was iets voor de tekstverwerker. Boekbesprekingen, komische sketches voor de televisie, een column die exact 3963 aanslagen mocht bevatten en al het andere waar haast bij was, dat waren teksten die uiteraard onmiddellijk moesten ontstaan aan de Macintosh.
Dat systeem van vulpen en schriften, mappen met typoscripten en de harde schijf van mijn computer noemde ik samen De Machine. Samen met de bibliotheek, de posterijen en de telefoon zag ik het als het gereedschap dat mijn schrijvend leven mogelijk maakte. Mijn gereedschapskist.

4.
In 1993 liep ik vast in het schrijven van een roman en zocht naar de toon die het boek moest hebben. Ik zou drie maanden in een afgelegen boerenhuisje in Zuid Frankrijk zitten, geleend van vrienden, die er in de koude maanden toch niet waren. Omdat de oplossing die ik vond was dat de roman uit brieven moest bestaan, deed ik wat ik al jaren van plan was: de mooiste ultra lichte reisschrijfmachine kopen, die ik kon bedenken, de Hermes Baby. Brieven aan vrienden en dierbaren, dat is de oervorm van vrij proza en in mijn wereldbeeld ontstaan die op het ritme van een mechanische schrijfmachine. In de advertentiekrant ViaVia (een analoge voorloper van Marktplaats.nl) vond ik er een. Omdat toeval niet bestaat had hij een Frans (azerty) toetsenbord en daarop zat ik te hameren, bij een op mazout loeiende kachel en een cassettespeler waaruit razende solo’s van Coltrane opstegen. Ik dank de toon, de stijl van de roman Oase aan dat kleine Zwitserse machientje uit 1959.
Daarmee had de schrijfmachine een nieuwe rol gekregen. Hij bleek in digitale tijden meer te kunnen zijn dan een stuk neutraal schrijfgereedschap. Zoals het handschrift bevrijd was door de schrijfmachine en vrij kronkelend over een typoscript kon zwerven en veel persoonlijker kon worden, toen zetters niet meer werkten met hand-gekopieerde manuscripten maar vanaf schone typoscripten; zo was de schrijfmachine door de digitalisering van communicatie en drukpers bevrijd van zijn suffe kantoor-aura. Het was een persoonlijker, sensueler, magischer apparaat geworden. Had Marshall MacLuhan in 1969 niet al gezegd: alle technisch achterhaalde media worden kunst?

5.
Denkend over mijn gereedschap valt nog het meeste op dat de digitalisering van het geschreven woord als een lava spuwende scheur dwars door mijn schrijvend leven loopt.
Wat ik uitdrukkelijk niet bedoel is dat ik ben opgegroeid in een media- en techniekvijandige cultuur. Mijn wortels liggen in een wereld waarin media zich al volop met alle culturele domeinen bemoeiden. Muziek was allang ook elektronisch, opgenomen en via massamedia verspreid. Kunst was voor mij van jongs af aan iets dat probleemloos de inzet van reproductietechnieken, machines, camera’s en media veronderstelde. En vanaf mijn twaalfde, toen ik in 1969 het Time-Life-boek Robots en Computers cadeau kreeg, volgde ik gretig de ontwikkelingen op het gebied van computers. Als brugklasser in 1970 wilde ik zelfs computerprogrammeur worden. Het idee dat je voor een digitale machine kon schrijven en niet alleen symbolen kon vastleggen, maar net zo makkelijk verbindingen leggen, commando’s geven aan machines, lampen, ventielen, muziekinstrumenten, kortom dat dit een taal was waarin woorden commando’s werden die mentaal én fysiek effect hadden, dat idee was een explosieve openbaring. Woord schreef wereld! Niet alleen overdrachtelijk maar ook letterlijk. Dat er ook nog meerdere verlopen mogelijk waren, al naar de gelang de beantwoording van een protocol van vragen waar ja of nee, 1 of 0, aan of uit op kon worden geantwoord door de input van meetapparatuur of mensen, dat was helemaal prachtig! Mijn lievelingsschrijver was Gerrit Krol.
En toch berusten de werkzaamheden in mijn schooltijd en studie helemaal op papieren boeken, tijdschriften, schrijfmachines, bibliotheken met kaartenbaksystemen, stencils en fotokopieën. Toen ik aan de Gabriele mijn eerste artikelen en mijn eerste pogingen tot romans en verhalen schreef, werd de productie van kranten, tijdschriften en boeken gedigitaliseerd. Terwijl ik debuteerde met een papieren boek geschreven aan mechanische schrijfmachines, was de kolonisering van het alledaagse leven door persoonlijke digitale apparaten als CD-spelers en PC’s al begonnen. Ik besefte hoe ingrijpend de veranderingen zouden zijn voor de cultuur van het geschreven woord en dus voor de wereld waarin ik me wilde begeven, de literatuur. Terwijl ikzelf nog uitsluitend op mijn Gabriele werkte en huiverig was een PC aan te schaffen, op 11 november 1984, maakte ik deze notitie:
Wat is de impact van digitale technieken op culturele processen en producten?
Afgebroken tot de kleinst denkbare eenheid, 1 of 0, kan de opgebouwde hyperrealiteit een echter effect hebben dan de werkelijkheid. Wat daar afstotelijk aan kan zijn weten we al. Maar de goede en interessante mogelijkheden kennen we nog lang niet. Die moeten snel en met fantasie veroverd worden, voordat de kansen er niet meer zijn.
Het idee van een datastroom. Daarin zijn duizenden aangesloten op een netwerk dat uit open geheugens bestaat. Ieder kan gegevens in de vorm van tekst, video, geluid in de geheugens van anderen stoppen. Zo kan er een gigantisch vloeiend geheugen ontstaan en een elektronische openbaarheid, waarin de samenwerking en uitwisseling plaatsvindt. De noodzaak van kostbare, afgewerkte producten, wordt ondergraven. Het romantisch individu dat werkt voor de eeuwigheid en het eigen genie wordt onbelangrijk, men is fysiek deel van de datastroom. Die wordt de feitelijke vorm van de openbaarheid.
Zulke gedachtenvluchten werden tot grote hoogte gestuwd door het bezoek aan de tentoonstelling Les Immatériaux in Parijs in 1985. De filosoof Jean Francois Lyotard wilde in het Beaubourg laten zien wat de oorsprong en de motor waren van het nieuwe tijdperk dat aangebroken was. Met opstellingen uit de wereld van wetenschap, kunst, muziek, technologie, industrie, ontwerp, vermaak en alledaags leven werd duidelijk gemaakt dat de toekomst en de macht waren aan het netwerk, de schakeling, de groepscommunicatie met open einde, de beheersing van materie en mensen door informatie en beeld, aan de snelheid en onmiddellijkheid van gedeelde informatie, aan de prestatie van de output. De betovering en de wreedheid, de vernieuwing en de vernietiging van die nieuwe immateriële, techno-wetenschappelijke cultuur maakten grote indruk.
Van dichtbij volgde ik in de jaren negentig het ontstaan van het wereldwijde web, experimenteerde met werken op CD-Rom en de eerste websites. Meekijkend over de schouders van kunstenaars en grafisch ontwerpers was al snel duidelijk hoe populair computergames zouden worden, ook al waren ze in het begin vrij primitief. En toen het internet toegankelijk werd en het web ontstond hoefde je geen genie te zijn te snappen dat nieuws, vermaak, actievoeren, roddelen, muziek, publiceren, fotograferen, verenigingsleven en ga maar door een revolutionaire verandering zouden doormaken. Hoe en hoe snel wist niemand exact. Utopische verwachtingen had ik van de digitale revolutie overigens helemaal niet. Ik beschouwde het web als een nieuw ontdekt continent, waar, zo leert de geschiedenis, de avonturiers en armoedzaaiers, visionairs en oplichters, hoeren en pooiers, potsenmakers en kooplui voorop lopen. Daarna komen de politiemannen, soldaten, politici en industriëlen.
Ik raakte er al snel van overtuigd dat de technische stroomlijning van de communicatie van allen met allen, (wat het economische en culturele model van de digitale cultuur is) recht ingaat tegen dat wat literair schrijven en lezen zijn meerwaarde geeft. Daar gaat het om de paradox van het intieme contact met iemand die Iedereen en Niemand toespreekt. Over uitgestelde, gemankeerde, dubbelzinnige, onmogelijke communicatie. Waar de digitale cultuur alle aspecten van communicatie weerstandloos wil maken door ze te veruitwendigen in transparante apparaten, programma’s, formats, profielen, menu’s, specificaties en onmiddellijke verbindingen, draait het in de literaire cultuur om het gevecht tussen openbaarheid en de singuliere toe-eigening door een individu; ofwel over de dubbelzinnigheden van het verïnwendigen van de complexe verhouding tussen eenzaamheid en gemeenschap. Over uitgesteld contact.
Het leek me in een digitale cultuur onvermijdelijk dat de literatuur onderworpen zou worden aan een audiovisuele manier van ordenen en communiceren en dat het literaire schrijven en het bijbehorende kennis-ideaal terrein zouden verliezen. Maar daarmee was ook de missie duidelijk: de taak voor de literatuur zou eruit bestaan op een slimme manier, oude waarden en nieuwe technieken mengend, een bloeiend verzamelpunt te zijn voor dissidenten in de digitale cultuur. Niet wereldvreemd, xenofoob of nostalgisch, maar wel trouw aan de eigen waarden en geschiedenis. Ik dacht: straks is de wereld een gigantische babbelbox en ontstaat er bij sommigen van de nieuwe generaties grote behoefte aan de kracht en samengebalde rijkdom van poëzie en goed geschreven proza; de digitale wazigheid maakt de waarde van die hightech taal en de scherpte van denken en verbeelden meer waard.

6.
Ondertussen kocht ik na 1993 steeds meer schrijfmachines. Op de vrijmarkt op Koninginnedag liep ik aan tegen een Underwood Universal uit 1948. Op reis in Columbus Ohio vond ik een machine die ik al lang zocht: de Underwood Touchmaster Five, een futuristisch ogend grijs bakbeest uit 1961. Ik legde de hand op een prachtige Hermes 3000. Ik zocht naar een Olivetti Lettera 22. Was ik een verzamelaar geworden? Nee, technisch curiosa en echt antieke of zeldzame schrijfmachines boeiden me niet. Ik was niet uit op volledigheid en een knutselpassie had ik al evenmin. Een reparateur knapte mijn machines op en gaf ze onderhoudsbeurten. Mij ging het om het karakter van specifieke machines, waar ik dagelijks op schreef. Ik ging werken aan de schrijfmachine associëren met schrijven waarvoor alle tijd is, met teksten waarin ik geen rekening hoefde te houden met redactie, opdrachtgever, aanleiding of specifiek lezerspubliek. Waar ik vrijuit en op mijn gemak de zinnen hun gang kon laten gaan. Juist de iets grotere weerstand die er bij het schrijven was dwong me sneller en verder vooruit te denken. Dat gaf juist een gevoel van vaart, omdat je veel minder bleef hernemen en pielen. Verder, op het trommelritme van de hamers!
Tegelijkertijd was het internet een onmisbaar onderdeel van mijn schrijfpraktijk geworden. Op het web las ik ergens halverwege de jaren nul een stel krantenartikelen waarin verteld werd dat kantoormachine-handels in Seattle, Portland, Los Angeles en San Francisco de vraag naar opgeknapte mechanische schrijfmachines zagen groeien. Het ging niet om een grijze golf van babyboomers die de digitale media de rug toekeerden. Het waren juist scholieren en studenten, jonge, meestal creatieve professionals. Vooral de uitleg van de twintigers onder de klanten, die jonger waren dan de PC en de Mac, was interessant: ze vonden dat het echte schrijven beter plaatsvindt in een vorm van digitale retraite. Ze klaagden over de afleiding door YouTube, het web, sociale media, email, muziek, en de eindeloze mogelijkheden tot layout met digitale tekstverwerkers. Wat schrijven betreft maakten ze een verschil tussen tekstverwerken (het uitwerken van notulen, maken van een boekverslag, het knippen en plakken van een folder voor de sportverenging), communiceren (msn, Facebook, email, chats, forums) en echt schrijven.
Met dat laatste bedoelden ze persoonlijk getinte projecten, zoals een dagboek, een lange persoonlijke brief, een verhaal, een filmscript, een toneelstuk of een gedicht. Voor echt schrijven leek de schrijfmachine het beste. Voor hen was de schrijfmachine het embleem en het gereedschap geworden voor het schrijven dat zelfbewust is en niet puur instrumenteel. Schrijven dat niet samenvalt met onmiddellijk communiceren en tekstverwerken. Oftewel, het soort schrijven waarin de schrijver zelf zijn stijl, vormen, ritmes, formats en snelheid kiest, en waarin hij iets uit zinnen wil maken dat waarde heeft op zichzelf.
Wie er belangstelling voor heeft kan op het internet ontdekken dat er een rijk gevarieerde subcultuur bestaat waarin het opknappen, gebruiken en het schrijven van blogs, romans, poëzie en tijdschriften met schrijfmachines wordt beoefend. Met fotografeert of scant de typoscripten en zet die online. De procedure heet ‘typecast’. Ironisch genoeg is de term ontleend aan het jargon van computerprogrammeurs. Oorspronkelijk wordt ermee aangegeven, dat een regel code uit het ene programma wordt geciteerd in een ander programma. Een digitaal fremdkörper. En dat is de foto van een schrijfmachine-tekst op het internet ook. (Google bv: typosphere of mijn blog dirkvanweelden.net). Opvallend is dat in die subcultuur alle leeftijdscategorieën zijn vertegenwoordigd en dat iedereen het schrijfmachine-gebruik in verband brengt met toewijding aan de boekencultuur. Tegelijkertijd viert men uitbundig de enorme mogelijkheden van de digitale cultuur. De schrijfmachine is een hedendaags cultureel medium geworden, bevrijd als zij is van haar plichten als kantoormachine.

7.
Droogstoppels zullen opmerken dat het alfabet een transparant informatiesysteem is en dat schrijfmedium, lettertype, en ook de drager van de gecommuniceerde tekst geen invloed hebben op de inhoud. Logisch gesproken is dat zo, maar iedereen weet dat je een handgeschreven of getikte brief die thuis op de mat valt anders leest dan een email of pdf bijlage. Gegeven het bestaan van beide communicatiemogelijkheden is het zelfs voor de hand liggend te denken dat de schrijver in de papieren brief iets anders zal schrijven, en naar stijl anders zal schrijven dan in de email. Kortom, afgezien van de informatie-analytische dimensie, is er niet alleen in taalgebruik, maar ook in het gebruik van schrijfmedia een culturele betekenis opgeslagen.
Wat is het gereedschap van een schrijver? Als je iets verzinnen gaat, dat niet als informatie beoordeeld zal worden, houdt de notie van gereedschap niet op bij je pen, je laptop en je printer. Een bibliotheek, het web, de telefoon, de reis die je maakte om research te doen, horen er ook bij. In feite is alles wat je gebruikt om te kunnen schrijven wat je schrijft gereedschap. En dus ook je afspraak met een tijdschriftredactie voor een serie stukken. Je voorleesbeurten die herschrijvingen uitlokken. Je jeugdherinneringen, je allochtone afkomst, de getroebleerde verhouding met je ex. Kortom, daar waar de voorwaarden waaronder geschreven wordt hun stempel drukken op gedicht, verhaal en essay, bestaat een mistig gebied.
In die wazige zone vind ik het leuk te werken met de transdigitale schrijfmachine. Dat is geen ding, maar een manier op de analoge tekstverwerker en de digitale cultuur te laten samenwerken bij het hedendaagse schrijven. Dus komen er schrijfmachines in mijn boeken voor; publiceer ik typecasts met foto’s in mijn blog; maak ik schrijfmachine-portretten (Een A4 ter plekke geïmproviseerd tegenover iemand, bij wijze van tekstuele polaroid) en schrijf ik het liefst alle eerste versies met schrijfmachines.
Al was het maar om wat we als organische wezen met mechanische schrijfmachines delen: de tragische aspecten van het lichamelijke. Het gevecht met de zwaartekracht, de slijtage die gewrichten sloopt, de strijd tegen vuil en vermoeidheid. Mensen kunnen herstellen van een kwetsuur of ziekte en mechanica kan worden gerepareerd. Ze zijn allebei afhankelijk van onderhoud en zorg. Mensen en mechanische machines kunnen hun werk doen, ook al verkeren ze in een onvolmaakte toestand. Oud, moe, verbogen, half kapot, ze doen het. Ze hebben desondanks hun waarde.
Digitale apparatuur wordt zelden gerepareerd en snel vervangen. Haar levensduur wordt niet gemeten in decennia, zoals die van mensen en mechanische apparaten, maar in maanden. Digitale machines zijn in feite alleen de wegwerpverpakking waarin de culturele en economische levensvorm huist die ze zo waardevol en machtig maakt en die in niets op mensen of andere zoogdieren lijkt, omdat ze lichaamloos is: informatie, oftewel, software, code, algoritmes, data.
Schrijven is een extra lichaam van taal verlangen. Een lichaam is niet transparant. Aan mijn extra lichaam zitten digitale en transdigitale ledematen. Ik zou me geamputeerd voelen zonder pen en schrijfmachine.

Over de auteur: