ik bewoon een heilige wond
ik bewoon denkbeeldige voorouders
ik bewoon een duister willen
ik bewoon een lange stilte
ik bewoon een onlesbare dorst
ik bewoon een duizendjarige reis
ik bewoon een driehonderdjarige oorlog
ik bewoon een in onbruik geraakt ritueel tussen bloembol en klister
ik bewoon de onontgonnen ruimte
ik bewoon basalt geen stroom
maar de getijgolf van lava
die het dal op volle kracht overspoelt
en alle moskeeën in de as legt
naar mijn beste vermogen schik mij in de metamorfose
van een onzinnig gemiste variant van het paradijs
– het is nog veel erger dan de hel –
af en toe bewoon ik een van mijn verwondingen
elke minuut verander ik van flat
en ieder moment van rust bezorgt me duizelingen
werveling van vuur
meer dan wat dan ook zakpijp voor het stof
van zoekgeraakte werelden
na mijn ingewanden van levend water vulkanisch te hebben uitgebraakt
blijf ik achter met mijn broden van woorden en verzwegen mineralen
ik bewoon dus een enorme denkwereld
maar meestal verkies ik me op te sluiten
in mijn kleinste gedachtegang
ofwel bewoon ik een toverformule
alleen de eerste paar woorden
de rest is vergeten
ik bewoon de ijsdam
ik bewoon de ondergang
ik bewoon de panden van een grote ramp
ik bewoon het vaakst het ergste het droogste
van de meest uitgeteerde bergtop – de wolvin van die wolken –
ik bewoon het aureool van de cactussen
ik bewoon een kudde geiten die aan de tepel trekken
van het schraalste arganboompje
om eerlijk te zijn weet ik mijn precieze adres niet meer
bathyaal noch abyssaal
ik bewoon een inktvissenhol
ik vecht met een inktvis om een inktvissenhol
dring niet aan broer
kelp in bulk
dat mij verstrikt in warkruid
of als porana verspreidt
het is allemaal eender
dat de golf aanrolt
dat de zon aanzuigt
en dat de wind aanzwelt
bolle bult van mijn niets
de luchtdruk of liever de tijdsdruk
vergroot mateloos mijn talen
zelfs al veredelt ze soms wat ik vervat in talen