(AD)
Hey, we waren zelf maar halfanalfabeten:
we wilden koers zetten naar Mull, niet
naar waar de gezegende Kevin ons afleverde
een stinkend gat dat helemaal geen woorden had.
Het was rond het jaar punt- nog voor
MacBrayne en het gebroken ijs, nog voor
Colum en Camelot, wier annalen schaatsten
Over onze mislukte poging richting Muck –
Toen de oproep kwam (ik hoorde hem niet)
om ons los te maken van de Ulster dak-
En-taart mentaliteit en ver weg te gaan werken.
Dus gingen we maar, in wastobbebootjes,
en zeilden kustwaarts voor een uur of zo, op een
zwart op zijn kant gezet rotsbord, beslijkt
door zee-korstmos en schuimende poelen
vol schuitvliegen en krabwater.
Geen bomen, toen. Geen welkom hetende mannen
noch vrouwen. Maar aan het eind van een ruiterspoor
vonden we een imitatietempel – bestaande
uit een paar rechte palen gedecoreerd met spoelhout, dat
toen we naar ze afdwaalden, ontdaan leek
van een tekst of runen om hun doel te verkondigen,
om hun zegje te doen in vis. (‘Dat is een
van onze symbolen,’ zei Kevin langzaam.)
~
De eerste was grof, als heilig kruisbeeld
hing een haai waar Christus had zullen zijn.
De dwarsbalk van de tweede, deinend,
Wit en walgelijk, was drie keer gedeeld
door dolfijnensprongen en – duiken, terwijl elk
van de rijzende horizontalen van de volgende,
gekerfd met gekrabbel van een zwerver of een ketter,
was een visbuikvormige balk: de afschuwelijkste gezien
de boog van een meerval – maar genaderd, zagen we
hoe dit allemaal was gemaakt van een onderkaak,
de centenbak van een os. Dit drietal had kunnen lijken
op een werkstuk van schoolkinderen, behalve dan
dat de groep kruizen, mits we het kruizen mogen noemen
zo geweldig kundig was neergezet
in silhouet, tegen e ondergaande zon
haar lux in embro; of de blekere maan.
De vierde was apart geplaatst. Hij torste
De rode achterste helft van een speelgoedtractor, geknoopt
Rond de hals van een paal, en aan de ruggengraat vastgebonden
een thermosfles, bedoeld om de middag te doorstaan…
-de cairn eronder was doorstoken, een keer,
met een plastic helm – die onderhand gebleekt was
van oranje naar limoen of geel; en over het geheel
was een bastaardjurk getrokken van visnetten en boeien.