1
de deuren op slot
gaan de huizen langs
in straten opgehangen
aan stenen wolken
in lucht verlopen
van donkerblauw
naar donkerrood
en donkerzwart
het duister in
geheel en
al verdicht
2
daar ingeprent
geeft het beeld
geen teken meer
door het duister
verdonkeremaand
zonder zicht
valt het
met zichzelf
vanzelf uit beeld
en houdt zich dan
daar voor gezien
3
en raken
beeld en zicht
stuk voor stuk
daar opgelost als
in verkoolde tekens
zogezegd
en afgeschreven
in amen
alsof dat
het nog
wel waard was
4
ook de tijd
raakt uit vorm
gaat de ruimte uit
en met het licht uit
in duister op
vlakt daar
dan vlakweg
ook het geluid
uit de ruimte weg
en ruimt zo zichzelf
daar helemaal op
5
waar de tijd
is uitgeruimd
tot het verleden
hoort als een
verre schaduw
uit de ruimte achteraf
valt het als
verbinding weg
en kent zo
aan het heden geen
betekenis toe
6
na het verloop
van ruimte en tijd
uit het afwezig beeld
krijgt het duister
meer weg van
een emergent gedrocht
dat van daar
uit zich
verspookt in
onpasselijk zich met zich
zelf voedende wanen