thema:

Terrarium

Naar de Codex Seraphinianus

 

 

Parabasis

…waar je ideeën niet van toepassing zijn, waar je geld niets waard is

en waar wie je bent nooit voldoende is om een naam vast te houden.

Des te groter het belang de instructies nauwgezet te volgen.

Over enig beginpunt valt helaas geen uitsluitsel te geven.

Loop in een rechte lijn naar het noorden totdat je van de grond komt.

Nu denk je – overmoedig – dat je al vleugels hebt. Je slaat ze uit

maar draagkracht hebben ze nog niet. Ze breken je af waar je neersmakt

en vormen op de grond een pijl. Volg zijn richting vijfhonderd meter

en keer onverrichter zake op je schreden terug. Dan zie je

dat een slang zich met de veren van je achtergelaten vleugels

een nest gebouwd heeft waarin hij opgekruld op je ligt te wachten.

Je rekent op een teken van dankbaarheid. Hij bijt je in je hals.

Wanneer je wakker wordt heeft de vlakte zich omgeplooid tot een kom.

Tegen welke kant je ook omhoog klimt, je glijdt altijd weer terug.

Je begint te graven. Je vindt er een oog. Je vindt er de botten

van je eigen vleugelpaar, vastgehecht aan het skelet van de slang.

Ga maar op zijn rug zitten. Met trage vleugelslagen draagt hij je

over een landschap van aanverwante kommen, met ieder een oog.

De meeste houden het hunne gesloten. Boven het open oog

laat je je vallen. Door de tunnel van de pupil kom je terecht

onder een wolkenloze hemel, in een stad met vele torens.

Sta op en richt je voet. Je reis gaat nu pas werkelijk beginnen.

 

 

I

Tussen de kelken van steenweb door, waarop ze hun staalcilinders

stapelen, loop je langs ranke torens over een afvalvlakte.

Er rennen ratten rond met veelkleurige parelkettingen om.

Pas als je lied verdoft tot geneurie raap je een spiegelscherf op

en zie je dat je nieuwe naam al over je gezicht gestikt staat

met een doorlopende zwarte draad, die je lippen verzegeld houdt.

Wat maakt het uit dat je hem niet kunt lezen? Hij staat daar niet voor jou,

hij staat er slechts opdat anderen je niet hoeven leren kennen

wanneer ze je bejegenen zoals de gebruiken bevelen.

Zorg daarom dat je uit hun handen blijft. Schiet op, de ratten die zich

in de opengewerkte torenvoeten voor elkaar verschuilen

zijn gemakkelijk te vangen. Verzamel er een stuk of veertig

en vil ze daarna met de scherf. Van de vellen maak je een pak

waarmee je je onopvallend onder de bevolking kunt mengen.

Maar pas wanneer je je afvraagt hoe je ze kop aan staart moet naaien

merk je op dat je rechterhand een naald, je linkerhand een spoel is.

Nu begrijp je hoe dat vreemde schrift over je mond gekomen is,

nu zie je ook dat je, achter de ratten aan, de eerste letters

om de torens heen geschreven hebt, hoe je je weg vervolgen moet.

Trek je rattenjas aan. Doe de parels in het zakje aan je heup

dat je daarvoor vervaardigd hebt en leg je lussen rond de torens

tot waar de horizon onverhoeds in tweeën breekt onder je voet.

 

 

II

Je hebt meerdere gezichten maar ze lijken allemaal op jou.

Steek dat wat je op hebt in brand en niemand zal je meer herkennen.

De mensen om je heen bewonderen de felheid waarmee je leeft.

Je grijpt je vast aan de hoorn van een langs denderende rinoceros

en springt op zijn rug. Hij draagt je door de menigte naar een ronde deur

die hij verbrijzelt in zijn draf. Hij komt tot stilstand op een meter

van een in marmer gekaderde binnenvijver. Zijn voorpoten

schuren haperend over de tegels, maar hij komt niet meer vooruit.

Glijd je van hem af, dan zie je dat zijn achterlijf is verkankerd

tot een berg borrelend vlees, ingelegd met veelkleurige parels.

Hij lispelt. Zijn grote lippen beven. Om zijn leed te bekorten

draai je zijn hoorn los. Met een felle luchtstoot loopt hij leeg en blaast je

achterover het water in. Je loopt over een laag eieren

op de bodem naar waar de golfslag zwaarder wordt, het licht helderder.

Een paar vissen slobbert gulzig weg wat er nog rest van je gezicht.

Drie zetten er gezichten op die uit je tas zijn weggedreven

waarmee ze pogen je te waarschuwen, maar ze zeggen alle drie

iets anders. Wat kunnen ze je uit eigen mond voor nieuws vertellen?

Vlucht voor ze weg. De eierschalen breken onder je hakken

en bloeien open met bloemen die in hun hart een dooier dragen.

Je pakt er twee. Je blaast ze door de steel op met je laatste adem

en maakt ze vast aan je schouders. Zo drijf je naar de oppervlakte.

 

 

III

Kleine wezentjes op twee benen, hun lijf een veelkleurige spoel,

dringen dicht om je heen. Ze laten je struikelen over hun draad.

Het porseleinen masker dat je gezicht veinsde breekt, en onder

scherven en bloed komt iets tevoorschijn waarvan je vreest dat jij het bent.

Je incognito is geschonden. Je duikt een houten valluik door

naar het paramedisch labyrint, waar je hoopt hulp te kunnen vinden.

Wanneer je bijkomt trekken ze net een nieuw vel over je botten.

Blijf even liggen om je spieren de kans te geven te zwellen,

je maag-darmkanaal toegang te laten vinden tot je verse lippen.

Ze hechten je af. In de spiegel herken je weer je eigen naam

in een enkele zwarte draad, van heup tot oksel, over de plooi

waardoor klaarblijkelijk je ingewand naar binnen is geschoven.

Maar misschien is het jouw naam niet meer, omdat je nu een ander bent,

en denk je maar dat je hem herkent. Kun je dit schrift intussen lezen?

Je verhult het onder je mantel. Je gaat het labyrint weer in,

volgt een veelkleurig spoor dat zich verbreedt en uitwaaiert tot waar het

zich in de vorm van een regenboog uit een steile bergwand adert.

Er heeft zich een hele stad om vastgemetseld, die van binnen straalt

van zijn in banen gebroken licht. Je reist langs de boog naar omlaag

maar kijk uit als je aan het einde komt. Daar staan de slagers al klaar

om zijn spanne in veelkleurige, druipende hompen te hakken.

Spring er tijdig af naar de grond. Wees welkom in de kristalwoestijn.

 

 

IV

Maar wat je niet begrijpt is dat je weer een ander bent geworden

tussen twee stappen in, iemand die beter in staat is hier te zijn

los van de zuigende verwachtingen van een oudere wereld.

Alleen de drang van de ervaring naar ononderbroken lijnen

zorgt dat je voetstappen, op andere maat, elkaar blijven volgen

hoewel je bent vergeten welk patroon ze zouden moeten vormen.

Langs je pad spartelt een dozijn slangen, waarvan de onderlijven

hun vereelte tumoren hebben samengeklonterd tot een rots.

Door hun kronkels trekt een verdikking omhoog. Ze stulpen hun kaken

om witleren eieren die ze voor je uitbraken op de grond.

Verzamel ze in de flap van je schort en breng ze naar waar het pad

van zand overgaat in een plateau van zonverhitte plavuizen.

De priester staat er al, zijn handen in een doorlopende mouw.

Houd hem op gelijkmatige afstanden de eieren voor

zodat hij ze doorsteken kan met de angel die aan zijn mijter hangt .

Het eiwit stolt direct. Zodra de dooier zijn dieprode kleur heeft

kruipen er langs de randen even rode kevers uit tevoorschijn.

Ze krioelen rondom je voeten, ze nemen je op de schilden

en dragen je rechtstandig op hun beurtelings knappende lijfjes.

Je valt over de assen van vier wielen. Je strekt je tot chassis.

Ze omkapselen je met een taaie cocon van eiwitspinsel.

Je voelt je wagen in beweging komen en omlaagkletteren

 

 

V

Een berghoog stalen hoofd dat op zware veren door de stad stuitert

spuwt jou met honderden andere ongewensten aan de bosrand

uit zijn oren. Even blijven jullie verdoofd op een hoop liggen,

vervolgens zoekt elk, kruipend of stuikend, zijn weg tussen de bomen.

Al snel stuit je op een brede rivier van kolkende oogbollen.

Als je die over zou kunnen steken zou je even veilig zijn.

Maar hoe? Volg het dansend spoor van kleine voetstappen over het mos.

Uit de struiken sla je boomvormige schepseltjes op twee benen

gade, en zie je hoe de grote bomen zich voor ze opsplijten.

De ene helft neigt zich gedienstig naar de grond en biedt ze in zijn kruin

een gladde, ronde kom, een loze pit voor onbesmet vervoer.

Ze stappen in. Dan veert de boomhelft weer omhoog en hecht zich naadloos

om ze af. Wortel voor wortel onttrekt de boom zich aan de humus,

schuifelt naar de oever en legt zich vlak op de schuimende vloed.

Een schepseltje dat, eenzaam op een open plek, zijn dansjes oefent

kun je daar overmeesteren. Je pelt het de voetzolen af en

naait die onder je eigen schoenen vast. Je laat het kermend achter

in de bosjes, en loopt met zwierig gedraaide passen naar een boom.

Jawel, hij buigt een helft naar je voorover. Je stapt in de holte

en geeft je over aan een zwalkende, dan klotsende voortgang

tot je stil komt te liggen. Je merkt dat een wittig licht je omgeeft.

Je tikt de schaal van binnen open, klimt eruit en vervolgt je weg.

 

 

VI

Hoe erg de pijn je ook kwelt, je weet dat het niet je eigen pijn is

en dat je, ben je straks weer beland bij wat je naam van je vertelt,

hem nooit meer hoeft te voelen en waarschijnlijk geheel vergeten bent.

Een bolvormige bloem die hier van tussen zijn zware wimpers lonkt

snij je met je pennenmesnagel open bij de weke pupil.

De balsem die eruit sijpelt smeer je over je hele lichaam.

De verlichting gaat gepaard met jeuk. De jeuk hardt zich uit tot schubben

die kammen leggen over je rug, je romp en kaak verlengen

tot je koudbloedig door de modder kruipt, je staart nog wat onwennig

achter je aan. Onder gejuich van een uitzinnige menigte

beklim je als krokodil de trappen, waar de regenboogwagen

op je staat te wachten. Je poten passen strak in de bediening.

Je trekt aan de hendels. Het kost je even voor je alle kleuren

even krachtig uit het orgelwerk aan de onderkant laat spuiten

maar dan verheft de wagen zich op hun stuwing en tekent zijn boog

over een wolkenloze hemel. Gemechaniseerde vogels

en gecodeerde serafijnen met hun zes brandende vleugels

begeleiden je tocht. En plotseling weet je wat je schrijven moet.

Krul de laatste letters van je naam met brede lussen op de lucht.

Bij de slothaal breekt de draad af en val je met tuig en al omlaag.

Bloedig, gebroken kruip je uit je pantserhuid. Je bent terug in

je eigen leven, waar alles nog hetzelfde is, behalve jij.

Over de auteur:

Han van der Vegt (1961) is dichter en vertaler. Zijn bekendste gedicht is waarschijnlijk Exorbitans, dat niet alleen als boek maar ook als ruimteopera uitkwam, op cd, met muziek van Jan Frans van Dijkhuizen. Zijn recentste dichtbundel is Navigatiesystemen. Samen met Onno Kosters heeft Van der Vegt poëzie van Seamus Heaney vertaald. Vorig jaar kwam zijn vertaling van Derek Walcotts Omeros uit. Hij is nu bezig aan de eerste sciencefictionroman over Julius Caesar.