thema:

Twee verhalen uit Verloren Grenzen

Vertaling:

Herkomst doet er niet meer toe

(Frankfurt, Duitsland)

Het bed was een onzinnig meubel op enorm hoge poten waardoor het matras op zo’n twee meter hoogte in de lucht hing. Ik ging er languit in liggen en wachtte tot de slaap me van daar zou wegvoeren. In de kamer ernaast hoorde ik Raquel iets in het Engels roepen en vervolgens in het Duits. Ze had me gewaarschuwd: ‘Ik slaapwandel. Ik praat hardop in mijn slaap, ik schreeuw zelfs af en toe, en soms huil ik.’
Wat later hoorde ik haar ademen alsof ze vlak bij me was, alsof ze zich in mijn kamer bevond en stiekem rondrommelde onder het bed. Dat kon niet. Ze had de deur naar de kamer open laten staan en ik zag haar liggen op de bank, haar prachtige lange haar met dunne rode vlechtjes schitterde in het halfduister. Rosanna en Zélia, een Braziliaans duo uit Frankfurt, zongen zachtjes: ‘Herkomst doet er niet meer toe / geboren worden is bestaan / zeg me niet waar ik vandaan kom / ik besta, ik zit niet vast, ik ben nu hier’. Het is een goede plaat, maar in Brazilië kent niemand de twee zangeressen.
Zonder duidelijke reden moest ik aan een andere avond denken, in Kuala Lumpur, in een hotel waar ik alleen binnen was gestapt omdat het Terminus heette, een naam die herinneringen opriep aan mijn kindertijd. Het was al erg laat, ik had de kamer al betaald toen ik de meisjes in de gang zag zitten zwijgen in het schemerlicht van kleine geurkaarsjes.
‘Het zijn danseressen,’ fluisterde de receptionist. Ik zal wel enigszins sceptisch hebben gekeken, want hij benadrukte: ‘Het zijn echt danseressen, meneer.’
Misschien was dat ook zo, maar ze zaten daar niet om te dansen. De hele nacht hoorde ik hen zuchten, kreunen, gillen, in de ene kamer naast me, in de andere, een verdieping hoger, terwijl de ventilator met zijn kromme armen de lucht rondveegde, hij veegde de warmte rond, de vochtigheid, de verwarde dromen van reizigers die in de val waren gelopen.
De haren van Raquel leken licht te geven. Ik kon haar zien, stelde me haar slanke lichaam voor, slechts door een donzen deken bedekt, maar ik hoorde haar nog altijd ademen, heel dichtbij, haast bij mijn oor, in de pure stilte van twee uur ’s ochtends. Ik viel in slaap en droomde dat ik in een trein richting Berlijn zat. We doorkruisten een uitgestrekt landschap van vochtig geboomte. Naast mij veranderde een man als een kameleon van ras naargelang er in de wagon voornamelijk blanken, kleurlingen, Chinezen of Indiërs zaten. De trein stopte bij een halteplaats en iedereen stapte uit. Vervolgens reed hij over een lange vlakte gevuld met donkere cipressen en ging hij een tunnel in. Er verstreken minuten, uren, maar hij kwam nooit meer boven. Bezorgd ging ik op zoek naar medereizigers en ik ontdekte dat ik alleen was. Dagen gingen voorbij. De trein reed nog altijd door de tunnel. Ik besloot maar op de stoelen te urineren, hopelijk zou er dan iemand komen. Omdat ik in Duitsland was, was ik ervan overtuigd dat er iemand zou verschijnen als ik op de stoelen plaste. De man die van ras veranderde verscheen. Net als ik was hij donker (in die droom was ik een kleurling), maar hij leek veel op Fernando Pessoa.
‘Dat zullen de blanken niet leuk vinden,’ zei hij me. Hij knoopte zijn broek open en urineerde ook.
Toen ik wakker werd was de nacht buiten nog dichter. In het huis leek alles aangeraakt door eenzaamheid. Raquel had me wat lp’s met Angolese muziek laten zien, oude vinylplaten van begin jaren zeventig. ‘Soms zet ik een van die platen op en dans ik een merengue.’
Ik zei niets. Al twintig jaar danst niemand in Angola meer een merengue. Ik zag haar voor me, op zondagochtenden, huilend aan de keukentafel.
‘Toen ik klein was,’ vertelde ze, ‘noemden de kinderen op school me Verloren Grenzen omdat ik soms een mulattin leek en op andere dagen ontwaakte met het gezicht van een blanke. Ik denk dat die bijnaam mijn lot heeft bepaald.’
Ik vertelde haar dat bepaalde volken in Afrika geloven dat een naam de essentie van een individu bevat, zijn toekomst en zijn verleden. Daarom hebben ze een publieke naam en een geheime, de echte, alleen gebruikt bij besloten ceremonies. Ik verzon het verhaal naarmate ik verder ging. Ik vertelde dat het ergste wat iemand kon overkomen voor die Afrikaanse volken was dat zijn echte naam algemeen bekend werd. Dat was erger dan sterven. Misschien heette ze echt Verloren Grenzen, en niet Raquel (want wat betekent Raquel?), maar was het beter dat geheim te houden. Raquel lachte en zette me een rozenblaadjessorbet voor. Het had een donkere smaak, van vochtige aarde, die doordrong tot in de ziel.
Nu sliep ze. Haar vlechtjes verlichtten het huis.

 

 

Rond de wereld in een lift

(Recife, Brazilië)

Het jongetje drukte een pistool tegen het achterhoofd van de liftbediende en met een dun stemmetje (hij was in paniek) beval hij hem de machine naar Havana, Cuba, te sturen. Door een van die ongelofelijke spelingen van het lot was de liftboy een oude Cubaanse balling. Hij had aan de zijde Camilo Cienfuegos gevochten in de Sierra Maestra, was schouder aan schouder met Fidel Castro Havana binnengemarcheerd en had samen met Ernesto Che Guevara suikerriet gesneden op de velden van de revolutie. Hij kreeg echter al snel genoeg van het nieuwe regime en op een donkere middag koos hij zee in een klein bootje, op weg naar de Vrijheid en de eeuwige eenzaamheid van de ballingen.
Dit verklaart wat er vervolgens gebeurde: tegen de instructies van de terrorist in drukte de oude man op een rode knop en de lift trilde krachtig, slaakte een wanhopige klacht en bleef voor dood tussen twee verdiepingen hangen.
‘Cuba?’ grauwde hij. ‘Over mijn lijk!’
De terrorist had met verschillende scenario’s rekening gehouden, maar niet hiermee. Het was een magere jongen, scheel, de angst gegrift op zijn gezicht. Zijn kameleonogen rolden rond in hun kassen, ieder een andere kant op, en dit vreemde wonder verontrustte de passagiers nog meer.
‘Alstublieft,’ drong hij aan, ‘ik moet naar Cuba.’
De passagiers, twee mannen en drie vrouwen, begrepen niet wat er aan de hand was. Een Duitse toerist die net die dag in Recife was aangekomen, dacht dat het om een overval ging, trok zijn portemonnee en gaf die aan de jongen. Hij pakte hem geschrokken aan met zijn linkerhand en gooide hem daarna op de grond. Op dat moment stond de liftbediende op van zijn stoeltje. De jongen deinsde schichtig terug, richtte het wapen op het hoofd van de man en vuurde. De knal schokte de lift. Toen de passagiers hun ogen openden zagen ze dat de liftbediende nog in leven was. Een streepje bloed droop van zijn rechteroor.
‘Jezus!’ zuchtte de jongen. ‘Ik wilde niet schieten!’
En daarna, bijna in tranen, vertelde hij zijn trieste verhaal. Hij was naar Recife gekomen tijdens een protest van de Landlozenbeweging. Twee jaar had hij door het binnenland gezworven, van hot naar her, hij zette tenten op en brak ze weer af, en hoorde verhalen van de leiders van de beweging. Die hadden het altijd over Cuba. Ze vertelden hem dat op het eiland van Fidel Castro het land aan het volk behoorde en legden uit dat er in het vrolijke vaderland van de rumba geen analfabeten, werklozen, zwervers, hangjongeren, hoeren of homoseksuelen bestonden. Op Cuba, lichtten ze toe, had je ook geen luchtvervuiling omdat iedereen fietste en evenmin mensen met overgewicht (omdat iedereen dus fietste en ze bovendien geen zoetigheden aten).
Severino, de jonge terrorist, vertelde dat hij ergens in Piauí was geboren, in een dorpje genaamd Piuíxe (eigenlijk heet het Pio IX, ik ben er ooit geweest), en dat het de eerste keer was dat hij een grote stad bezocht. Eerst had hij erover gedacht een bus te kapen, maar hij vond ze te groot, te lawaaierig, te druk. Een lift leek hem beter op maat voor zijn doeleinden. Hij dacht dat die kleine kamertjes naar waar dan ook in de stad konden reizen, net als de wagons van de metro. Hij geloofde dat liften de metro van de rijken waren, een soort taxi’s die heen en weer konden rijden tussen de verschillende hotels, residenties en paleizen.
De liftbediende schudde medelijdend zijn hoofd: ‘Luister, jongen, deze machine gaat naar boven en naar beneden en we kunnen inderdaad stellen dat het een vervoermiddel is. Maar ik kan er dit gebouw niet mee uit. Zelfs al zou ik willen, ik kan je niet naar Havana brengen.’ Zijn laatste woorden klonken verdrietig. Hij miste Havana.
De onderhandelingen om de passagiers vrij te krijgen namen de hele middag in beslag. De Cubaanse vertegenwoordiger installeerde zich op de derde verdieping, de Duitse op de tweede en de Portugese op de eerste (in de lift zat ook een zakenman uit Porto). De politie bleef op de begane grond. De Cubaanse diplomaat, die speciaal uit Brasilia was gekomen, sloot vriendschap met de liftbediende. Beiden kwamen uit Santa Clara en hadden pianoles gehad van Rubén González. Toen de politie Severino eindelijk huilend als een kind uit de lift had gehaald, voelden beiden zich verslagen. ‘Je had hem mee moeten nemen naar Havana,’ zei de liftbediende, ‘het fietsen zou hem goed hebben gedaan.’
De diplomaat lachte: ‘En jij, gusano, wanneer ga jij terug?’
De ander negeerde de provocatie. ‘Als je meneer González ziet,’ zei hij, ‘doe hem dan de groeten van me.’

Over de auteur:

José Eduardo Agualusa (1960, Huambo, Angola) is niet gebonden aan een plaats en pendelt tussen Portugal, Angola en Brazilië. Hij studeerde landbouwwetenschappen aan de universiteit in Lissabon, maar werkt als journalist en schrijver. Tot op heden heeft hij ruim vierendertig titels op zijn naam staan en is zijn werk in vijfentwintig talen vertaald, onder andere in het Engels, Duits, Frans en Spaans. De eerste Nederlandse vertaling (Een steen onder water) verscheen in 2003 en werd gemaakt door Harrie Lemmens (Amsterdam: Meulenhoff) die vervolgens nog drie andere titels van de auteur in Nederland introduceerde.

Over de vertaler:

Anne Lopes Michielsen (1989) ijvert als literair vertaler voor meer vertalingen uit het Portugees en wil auteurs uit dit wijde taalgebied ook een Nederlandse stem geven. Naast literair vertaler Portugees-Nederlands is ze projectmedewerker van het Expertisecentrum Literair Vertalen te Utrecht, redacteur van PLUK, de oogst van nieuwe vertalers en voorzitter van de Vereniging van Nieuwe Vertalers. In 2017-2019 nam ze als vertaler deel aan het Europese CELA-project. Anne studeerde Portugees en (moderne) kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht en rondde in 2014 de onderzoeksmaster Literair Vertalen af. In datzelfde jaar mocht ze een talentbeurs van het Nederlands Letterenfonds in ontvangst nemen.