AAN DIE ENE DAARBOVEN
Baas der bazen van het universum.
Meneer weetal, ritselaar, touwtrekker,
En waar je ook maar goed in bent.
Vooruit, schud je nullen vannacht.
Doop de komeetstaarten in inkt.
Niet het sterlicht vast aan de nacht.
Je zou beter koffiedrab kunnen lezen,
Bladzijden van de Boerenalmanak beduimelen.
Maar nee! Je stelt je liever aan
En cultiveert je beroemde sereniteit,
Zit achter je grote bureau
Met noppes in je bakje met inkomend, noppes
In je bakje met uitgaand,
En de hele eeuwigheid voor je uitgespreid.
Vind je het niet griezelig
Ze op hun knieën te horen smeken,
Aandoenlijk te sputteren,
Alsof je een levensgrote opblaaspop bent?
Vertel ze hun kop te houden en naar bed te gaan.
Doe niet net alsof je te druk bent om het te merken.
Je handen zijn leeg, evenals je ogen.
Je hoeft nergens je handtekening onder te zetten,
Zelfs al zou je je eigen naam kennen
Of geloven in die ik steeds voor je uitvind,
Terwijl ik je in het donker dit kattenbelletje schrijf.
AUTOKERKHOF
Hier eindigden al onze uitstapjes:
Onze vaders achter het stuur, onze moeders
Met picknickmanden op hun schoot,
Wij met open monden op de achterbank.
We reden zo de dageraad in.
Het land was vlak. Voor ons verrees een stad
Met brandende ramen van de ondergaande zon.
Dat alles verdween toen we de snelweg verlieten
En over een stoffig weiland voorthobbelden
Bezaaid met bierblikjes en snoeppapiertjes,
Tot we precies hier tot stilstand kwamen.
Eerst verloor de radiodominee zijn stem,
Vervolgens klapten alle vier de banden.
Als een nest ratelslangen
Knalden de veren uit de bekleding
En ondertussen probeerden wij kalm te blijven.
Later die nacht hoorden we gegiechel
Uit een kapotte lijkkoets – daarna, geen kik
Meer tot de dag van de Wederopstanding.