thema:

Over Charles Simic

De eerste keer dat ik Charles Simic hoorde spreken was ik verbaasd over zijn accent, hij las een gedicht voor over bezems en sprak ‘brooms’ uit met een stroeve rrr, hij klonk als een immigrant – en toen woonde hij al 40 jaar in Amerika. Een ander gedicht ging over hoe hij als kind was ontvoerd door de zigeuners, door zijn ouders was teruggehaald, wederom door de zigeuners was ontvoerd enzovoort. Na het applaus zei hij droogjes ‘it’s all true’, weer met die stroeve rrr.

Charles Simic werd geboren in Belgrado in 1938 en maakte daar de oorlog mee. Hij zag de bombardementen, leed honger en speelde in de ruïnes. Zijn vader werd geïnterneerd en reisde na zijn vrijlating naar Amerika terwijl het gezin achterbleef in Joegoslavië. De naoorlogse tijd was zwaar en het nieuwe regime was streng.

In 1953 gingen Charles, zijn moeder en broertje op reis om zich bij vader te voegen. Door eindeloos gedoe over de vereiste documenten (in Parijs) duurde het meer dan een jaar voor ze in Amerika aankwamen en het gezin herenigd werd. Hij leerde snel Engels en woonde enkele jaren in Chicago voordat hij naar New York vertrok. Daar had hij talloze baantjes en ging naar de avondschool. Ook begon hij te schilderen en gedichten te schrijven. Vervolgens moest hij in militaire dienst en bracht die grotendeels door gestationeerd in Duitsland en Frankrijk. In 1967 debuteerde hij als dichter en sindsdien publiceerde hij meer dan twintig poëziebundels en talloze  verzamelingen met vertaald werk van o.a. Vasko Popa en Tomas Salamun. Ook schreef hij een achttal essaybundels en een boek dat hij zijn memoires noemt ‘A fly in the soup’. Simic was bijna veertig jaar docent aan de universiteit van New Hampshire en hij was ook een jaartje ‘Poet Laureate’.

De biografische gegevens van Simic zijn bijna nergens letterlijk in zijn poëzie terug te vinden maar ze duiken wel indirect op. In zijn vroege werk zie je veel beelden die te maken hebben met dreiging en geweld en in zijn latere gedichten zie je vaak straatscènes terug die zich afspelen in het New York van de jaren 60.

In zijn memoires vertelt Simic hoe hij de klassieke weg volgde van ‘alles lezen alles nabootsen’ voor hij zoiets als een eigen stem ontwikkelde. Het is fascinerend om te volgen hoe hij zich toen losmaakte van de geijkte voorbeelden van zijn tijd en probeerde om min of meer opnieuw te beginnen. Dat is vooral zichtbaar in zijn beschrijvingen van alledaagse gebruiksvoorwerpen als vork, koffer, mes, schoenen, lepel, tapijt en bezem. Die bekijkt hij als was het voor het eerst en die schetst hij in simpele bijna boerse taal. Zo typeert hij een vork als ‘een vreemd ding dat uit de hel moet zijn gekropen’ en vergelijkt het met ‘een vogelpoot hangend aan de nek van een kannibaal’. Zijn schoenen beschrijft als ‘ twee gapende monden zonder tanden’ en over de bezem beweert hij dat die ‘ook een boom is in de boomgaard van de armen’.

Bijzonder aan die beginperiode is dat hij zich laat inspireren door het modernisme maar ook teruggrijpt op oudere bronnen. Ruimhartig neemt hij elementen uit de folklore op en gebruikt motieven uit raadsels,  sprookjes, liedjes, spreuken en fabels.

Zo rolt er een gouden bal van een prinsesje door een gedicht waarin slaapwandelaars rondlopen verkleed als soldaten die je nooit wakker moet maken.

Zo is er sprake van kinderen die zich zo klein maken dat ze in een koffer passen en daarbinnen gespannen wachten op de controle door de douane.

En zo wordt er gezegd over een paard – dat hem doet denken aan een ets van Dürer – dat het zijn staart gebruikt om zijn broek op te houden.

In het gedicht ‘Bezems’ worden deze voorwerpen uitvoerig beschreven als wezens die geheime kennis bezitten, die weten dat de duivel nog steeds bestaat, die weten dat de sneeuw witter wordt als er een kraai overheen is gevlogen, die in gevangenissen de cipier begeleiden, die weggezet achter een deur stilletjes woorden als ‘maagd’ kunnen mompelen of bijvoorbeeld de naam van Jheronimus Bosch – en die uiteindelijk door je grootmoeder worden gebruikt om het stof van de negentiende eeuw de twintigste binnen te vegen terwijl je grootvader in zijn tanden pulkt met een strootje dat hij heeft geplukt uit diezelfde bezem.

Door deze mengeling van archaïsche en moderne elementen en door zijn simpele maar treffende taalgebruik slaagt hij erin om situaties en landschappen te schetsen, beelden op te roepen met een grote dramatische kracht terwijl het geheel toch nog laconiek blijft klinken.

Over de auteur:

K. Michel (1958) studeerde filosofie en publiceerde enkele proza- en poëziebundels. Hij vertaalde werk van o.a. Russell Edson, Nicanor Parra, Arthur Sze en Octavio Paz. Onafhankelijk Toneel maakte van zijn verhalen de voorstelling 'Tingeling'. Michel was geruime tijd redacteur van Raster. In 2016 verschenen de verzamelbundel Speling zoeken en de nieuwe poëziebundel Te voet is het heelal drie dagen ver.