Bugøynes, Noorwegen, noordpoolcirkel
Ze kwamen uit Vladivostok in de jaren dertig,
met een konvooi drongen ze door
in de Baai van Moermansk, krabben
uit de Stille Oceaan, robuuste
concreties van zout, purperen
pantsers. De Russen sloegen er geen acht op,
rekenden buiten de snelle
voortplanting van hun zurige vlees.
In formatie rukten ze op tot diep in de twintigste eeuw,
verorberden duizenden algen, hun stevige scharen
brachten hen over het instabiele pakijs
naar Noorse wateren.
De troepen uit het oosten groeien
van dag tot dag, zuigen onze zuurstof
uit het zout, leggen beslag
op de eeuwenoude giften van de zee.
En er zijn geen vissen meer, niet eens als aas.
Ze hebben geen concurrenten
buiten de groene netten van de mens.
Ze zullen naar het zuiden trekken, de westelijke fjorden
schenden en afzakken naar Sylt,
Helgoland, naar de kusten van Europa’s filialen,
Hamburg,
Antwerpen, Bilbao, ze zullen vechten met verwanten
uit warmere zeeën, om uit te komen in het Beloofde Meer.
Ik bepaal de omvang van de indringer, doorkruis in Excel
alle wereldzeeën en het glanzendste
latinum van de schaaldieren, ik herzie
de kaarten van het overmatig leven,
ik ben de notaris van de Barentszzee, de boekhouder
gezonden uit Oslo. Alles weegt mee in mijn opschrijfboekjes,
maar niets zo zwaar als de som
– structuur van de hoop en beginsel van het verzet.
O volk dat zich onder de wateren beweegt, verrukkelijk
vlees van de vernietiging, migratie
die rijkdom ontwricht,
weegschaal van het menselijk collectief, onbewuste
strijdmacht van de geschiedenis,
vermenigvuldig je,
dat de wond volkomen zij en de straf volmaakt.
Meer gedichten van Federico Italiano zijn te vinden in Terras #19 ‘Naar water’.