Kort na de geestrijke oprichting van een nieuwe Belgische staat in 1830, die als kunstmatige wig tussen de grootmachten Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië werd gedreven, duiken talloze leden van de intelligentsia, de magistratuur en de artistieke elite in de onderbuik van wat in de toekomst de ‘Belgische samenleving’ zou moeten worden. De centrale vraag is, hoe aan deze diplomatieke farce, uitgespeeld door de drie grootmachten van Europa, een eigenheid en een zin kan gegeven worden, ondanks de vele linguïstische, sociale, ideologische en culinaire verschillen. Gegroeid uit een geest van verlichting, vrijdenkerij en liberalisme, wordt Brussel al snel een belangrijke trekpleister voor dissidenten en visionaire wereldverbeteraars die zich het moderne principe van maakbaarheid van de mens hebben eigengemaakt en dit nu in praktijk proberen te brengen. Broederschappen, sektes en geheime genootschappen schieten er als paddenstoelen uit de grond, en buigen zich over het vraagstuk van de Belgische identiteit.
Eén van de meest respectabele en erudiete broederschappen is de Société des Agathopèdes. De oorsprong van deze Orde der Agathopeden gaat nog veel verder terug dan die van de Vrijmetselarij, waarmee ze vaak ten onrechte wordt vergeleken. Volgens de annalen werd de Orde reeds voorvoeld door Mozes toen hij vanop de Neboberg een blik wierp op het beloofde land. Alvorens de profeet in de vruchtbare Jordaanvallei neerdaalde, verscheen voor zijn geestesoog het visioen van een agathopedisch broederschap en wel op de plaats van de hermitage van Sint Goedele in de Zennevallei (tegenwoordig Brussels grondgebied). Deze sekte zou volgens Mozes het stichten van vrede tussen de komende wereldreligies als missie in het vaandel dragen.
Jean-Jacques Lequeu, Hermitage van de Graaf van Fortsas aan het eind van de weg der eenzaamheid, ca. 1788.
Het duurde tot het midden van de zestiende eeuw, toen in deze contreien hevige godsdienstoorlogen woedden tussen katholieken en protestanten, voor de agathopedische impulsen weer aan de oppervlakte kwamen. De nobele geesten van de Orde der Agathopeden waren ervan overtuigd dat de spanningen tussen beide partijen stoelden op onbegrijpelijke, metafysische onbenulligheden, en dat de samenleving zich beter zou richten op de centrale problematiek van de menselijke huishouding, met name de vertering. Op deze manier trachtte het genootschap beide verhitte partijen uit elkaar te drijven en tot rede te brengen. In het heetst van de godsdienststrijd werd deze diep-menselijke tolerantie hen echter niet in dank afgenomen, en vervolging viel de leden van de Orde der Agathopeden ten deel. Velen van hen werden door de inquisitie verketterd en gemarteld (het amputeren van de voeten werd opgetekend als één van de meest voorkomende folteringen). In de komende eeuwen zou de Orde dan ook haar werken voortzetten in het ondergrondse, en absolute geheimhouding werd één van haar belangrijkste principes. Vanuit de anonimiteit ijverde deze zogenaamde Sekte der Crypto-Agathopeden voor het voortbestaan van ruimdenkendheid, verdraagzaamheid en gelatenheid.
Het is pas rond het midden van de 19e eeuw, op het culminatiepunt van de Belgische industriële revolutie en het triomfantelijke liberalisme dat bezit neemt van de Brusselse bourgeoisie, dat het geheime genootschap weer de kop opstak. Op 24 september 1846 (volgens sommigen reeds in 1837) werd de eerste agathopedische bijeenkomst georganiseerd, met als voorzitter A.G.B. Schayes en als schatbewaarder de illustere kluizenaar-bibliomaan-numismaticus Jean-Népomucène-Auguste Pinault, Graaf van Fortsas, alias Renier Chalon. De Orde werd aangeduid als menagerie, onderverdeeld in zogenaamde kooien (in plaats van de maçonnieke loges) in Bergen, Namen en Parijs. De Brusselse hoofdkooi was gevestigd in een parallellogramvormige ruimte in de Finkettstraat – nu Karthuizerstraat – ofwel in de Koninginnegalerij nr. 10, zoals u wenst. Daar werden nachtelijke symposia gehouden en de inwijdingsrituelen voor profane kandidaten die het agathopedische licht wensten te zien. In tegenstelling tot de ledige, gastronomische excessen van de vrijmetselaars, zette de Neo-Agathopedische Orde in op recepten ter verbetering en verfijning van het mensenras. Elke Agathopede kreeg dan ook het predicaat vorace toebedeeld, als eerbetoon aan de eetlust, gevolgd door de naam van een dier, bij voorkeur uit de Roman de Renart.
Toegelaten tot de Orde werden enkel intellectuelen in het bezit van een graad van wetenschappelijke excellentie, hetzij op het vlak van natuurkunde, economie, astronomie of de hypothetische wetenschappen. Via pamfletten werd een reeks wetenschappelijke vraagstukken gepubliceerd en over het hele continent verspreid. De oplossingen, vaak al even geestrijk als rigoureus, werden bekroond met een gouden medaille ter waarde van 200fr. waarop een zegel met een afbeelding van de onvolprezen metgezel van de heilige Antonius en de agathopedische leuze “amis comme cochons”, of ook wel: “tout pour le canard.”
Agathopedische medaille, ca. 1850.
Eén van de meest heldere bronnen over het 19e eeuwse Neo-Agathopedisme te Brussel is zonder twijfel de al even erudiete als welbespraakte brochure “Numismatik des Ordens der Agathopeden, nebst vorangehender kurzer Notiz über den Ursprung und die Geschichte dieser geheimen Gesellschaft” die in 1853 te Berlijn verscheen. De auteur, Dr. Walraff, die buiten deze publicatie een volslagen onbekende blijft, bericht hier uitgebreid over de collectie van unieke munten en medailles in circulatie gebracht door de Agathopeden, vervaardigd in 1585, 1617 en 1760. Met name de Graaf van Fortsas stond bekend als een bezeten numismaticus. Hij produceerde zegels, munten en medailles die tot op de dag van vandaag een veelbesproken onderwerp zijn bij collectionneurs. Dankzij hun onverantwoorde schaarste overstijgt de marktprijs inmiddels verre de waarde van gelijkaardige curiosa uit het midden van de 19e eeuw. Helaas, herhaald en doortastend onderzoek ten spijt, is er tot op heden geen enkel exemplaar van terug te vinden: de medailles zijn volstrekt onvindbaar (wat menigeen aan hun werkelijke bestaan heeft doen twijfelen – een twijfel die al even legitiem als nonsensicaal genoemd kan worden). Men kan zeggen dat de Agathopeden bijgevolg de paragnosten zijn van het virtuele geld avant la lettre, een speculatieve farce die tot op de dag van vandaag menige beursganger met na-ijver vervult.
Behalve als bezeten numismaticus is de graaf van Fortsas ook wereldberoemd geworden als excentrieke bibliomaan. Hij bezat naar verluidt een bibliotheek die uitsluitend bestond uit unica. In geval een duplicaat van één van zijn volumes in het bezit van een andere bibliotheek werd aangetroffen, dan liet hij die bewuste titel onverbiddelijk uit zijn collectie verwijderen. Op 10 augustus 1940 werd onverhoeds een bericht de bibliofiele wereld ingestuurd: de Graaf van Fortsas zou zijn collectie per opbod verkopen! Een uitgebreide catalogus werd uitgegeven met de titel Catalogue d’une très riche mais peu nombreuse collection de livres provenant de la bibliothèque de l’ermite J. N. A. Fortsas, met daarin gedetailleerde beschrijvingen van een vijftigtal merkwaardige boekdelen, precies afgestemd op de smaak van de geïnteresseerde verzamelaars die van heinde en verre afgereisd waren naar het stadje Binche. Op de dag van de veiling bleek echter dat de bibliotheek van de Graaf van Fortsas nooit echt had bestaan, dat wil zeggen, enkel bestond in de koortsige geest van de eerwaarde heren die de labyrintische bibliotheek van Fortsas in hun verbeelding tot een bibliofiel monument hadden verheven. De catalogus zelf echter verscheen in tweede druk in 1842, en bleef één van de meest populaire bibliografische naslagwerken van zijn tijd – hoewel geen enkel van de erin beschreven titels in werkelijkheid te vinden was.
Catalogue d’une très riche mais peu nombreuse collection de livres provenant de la bibliothèque de l’ermite J. N. A. Fortsas, Mons, 1940.
Primaire bronnen van de geheime Orde der Agathopeden zijn, afgezien van deze catalogus, erg zeldzaam. Dit is grotendeels te wijten aan het feit dat de activiteiten van de Agathopeden zich veelal al tafelend afspeelden. Hun grootste werken gingen gepaard met het edele proces van de spijsvertering, waarbij materiële energie werd omgezet in geestelijke spitsvondigheid. De auteur had echter het grote genoegen onder strikt toezicht van de Graaf van Fortsas in eigen persoon de archieven van de Orde der Agathopeden te raadplegen, die zich vandaag de dag in de stedelijke bibliotheek van Binche bevinden. Het archief bestaat uit 2455 stukken, waaronder boeken, drukwerk, tekeningen, vignetten en losse documenten. Afgezien van vele anekdotische plaisanterieën en haastig op servetten neergepende futiliteiten, bevinden zich in dit archief enkele documenten die de interesse van het grote publiek vermogen te wekken, zonder dat ze de strikte geheimhoudingsplicht van de Orde schenden. Zo is er bijvoorbeeld een uittreksel uit een krantenartikel verschenen in het dagblad l’Indépendance belge van 15 juli 1849. Hierin wordt bericht dat een zekere Dr. Fétis, directeur van het Koninklijk Conservatorium van Brussel, een apparaat heeft uitgevonden om muziek en zang te bewaren, en bovendien ook op elk willekeurig moment exact weer te geven. Dit apparaat zou een fetisograaf worden genoemd. Ik hoef u het visionaire karakter van zo’n uitvinding niet nader te verklaren. Bovendien wordt door agathopedici vermoed, dat de fetisograaf de bijzondere aandacht van de Orde der Agathopeden wegdroeg, omdat zij er een mogelijkheid in zagen om de inhoud van hun geheime bijeenkomsten vast te leggen en voor de mensheid te bewaren.
Annuaire agathopédique et saucial, Cycle IV. Brussel, 1850.
Eén van de verloren gegane documenten, waarover in het jaarboek Annuaire agathopédique et saucial (deel IV) wordt bericht, is het pamflet met het evocatieve opschrift “Que veut l’Europe!” gepubliceerd in het woelige jaar 1848, op 19 april. De inhoud ervan, die me door de Graaf van Fortsas zelf werd overgeleverd tijdens een fluistergesprek in de bibliotheek van Binche, mag ik hier jammer genoeg niet reproduceren. Ik kan me enkel een bedenking veroorloven met betrekking tot het uitroepingsteken dat deze veelbelovende aanhef besluit. Anno 1848 werden in Brussel, binnen de gesloten muren van de Orde der Agathopeden, ver weg van het revolutionaire gedruis dat op dat moment het continent beheerste, de krachtlijnen van het toekomstige Europa uitgetekend. Hierbij werd rekening gehouden met de lessen die de Agathopedische Orde getrokken had uit historische gebeurtenissen, hoofdzakelijk de 16e-eeuwse godsdienststrijd en de eerste Bijbelse komst van het Joodse volk in het beloofde land, alsook met de hoogdagen van het pathetisch nationalisme tijdens de tweede helft van de 19e eeuw.
Wie de Agathopeden vandaag zijn, waar ze zich ophouden, en wat ze in het schild voeren, zijn vragen die regelmatig worden gesteld. Het antwoord op deze vragen is al even dubbelzinnig als esoterisch. Het komt me voor dat de geheime Orde zich meer dan ooit tussen (of beter onder) de regels van de Brusselse gang van zaken door manifesteert. U bent gewaarschuwd. Gaat u het zelf maar na. De Orde der Agathopeden heeft als teken de oesterschelp, als zegel de metgezel van Sint Antonius, als middel de geest en als doel de lach. “Ik heb nog nooit een Agathopede gezien, niet van ver, en niet van dichtbij. Ik heb ze gezien van binnenuit.” (Anoniem, 2012).