Niet zonder hevig verzet gaat het dode schroot dat ik van de sloop mee naar huis neem zijn tweede leven in. Zelfs van het juiste gereedschap voorzien, gehandschoend, geharnast in leer, gemaskerd in ijzer, met alleen een smalle patrijspoort van dik rookglas ter bescherming tegen de glinsters van smeltend metaal die bij het lassen vrijkomen, kun je het maar met moeite aan zijn oude bestaan ontrukken. Overblijfselen van de agrarische samenleving, door roest aangevreten balken, beslag van schuren, klauwijzers van ossen, dat alles is pas bereid om te worden herboren als mens, vis, vogel of dier na een felle onenigheid, die lijkt op de onenigheid tussen mijn vader en mij, waar we uit gingen komen, zo hoopte ik vroeger, zo wilde ik, zo moest het – als gelijken, saamhorigen, bewust van onszelf en de wereld –, wat hij heeft geweigerd.
Maar de onenigheid is behalve van register ook veranderd van ziel. Nog altijd twist ik, maar voortaan met iets anders, en niet meer met iemand van wie ik eindeloos veel hield, die bovendien een weeskind was, en die ik trachtte te ontzien terwijl ik hem meende te kunnen veranderen. Honderdmaal stond ik op het punt te vergeten dat de eendracht die ik mij ten doel had gesteld me ook daartoe geëigende middelen dicteerde: niet alleen de methode, de omwegen die vereist zijn wanneer je je inlaat met andere dingen dan jezelf, maar ook de speciale voorzichtigheid, de consideratie waarmee je je moet richten tot een ziel die je probeert tot inzicht in zichzelf en in jou te brengen. Je toevlucht nemen tot de hulpmiddelen die die ander in de twist aanwendt om maar in zijn oude gedaante te kunnen voortbestaan – hoe hevig je dat ook zou willen, hoe verleidelijk dat ook kan zijn, het mag niet. Je wilt geen wonden slaan, geen afbraak plegen, maar iets laten ontstaan, iets geboren laten worden, en dat vergt bepaalde attenties, een voortdurende terughoudendheid. Ik geloof dat ik dat niet heb vergeten. De hele periode waarin ik de vrede hoopte te bewerkstelligen waarin wij, mijn vader en ik, saamhorig zouden kunnen zijn, en tot aan het eind, kon ik alleen redelijkheid betrachten. De rest hield ik voor me. Zo heb ik een aardig vermogentje aan hardvochtigheid opgebouwd. Dat nu verkwist ik in mijn vechtpartijen met het metaal. Iets van vroeger vindt een uitweg in de schermutselingen van vandaag. Het is een gelijke strijd, want anders zou er niets gebeuren. Ik zou opgescheept blijven met kouters en priemen, met runderprotheses, met oudroest, met rommel waar ik niet de minste behoefte aan heb. Maar ik beschik over een woedevoorraad, een wreedheidkapitaal dat ik in de weegschaal kan gooien. Er is een moment voor afbraak. Het staal gloeit, smelt, kwijlt. Het ijzer buigt door. Wat één was bezwijkt, raakt verdeeld en wat gescheiden was herenigt zich in het schijnsel van het lasapparaat. Die late gewelddaden hebben voor mij iets vreemd lieflijks.
Toch zal ik op de sloop tweemaal de genade van het lot deelachtig zijn geworden. Ik bedoel dat mij iets is gegeven zonder dat ik hoefde te zoeken of te onderzoeken, te werken of om te werken.
De eerste keer gebeurde het in de modder van de dooi, een roestig stuk metaal dat ik nooit zou hebben opgemerkt zonder de bijstand van de welwillende, barmhartige machten die ons ook lucht en water, tranen, ijzer en vergetelheid hebben gegeven. De tweede keer daarentegen was ik het pad nog niet af of ik zag niets anders meer op het hele terrein. De julizon legde er zijn verblindende wijsvinger op.
Ik weet nog steeds niet waar de modderkleurige cilinder toe kan hebben gediend. Duidelijk is dat hij is afgegoten in grijs ontlaten gietijzer, waaraan een klein beetje toegevoegd silicium of aluminium soepelheid verleent tijdens het gieten, stugheid in het gebruik en ook genoeg zachtheid om bewerken en bijschaven mogelijk te maken, oftewel mechanische eigenschappen die verwant zijn aan die van extra mild staal. De as is hol en ook overdwars zijn er twee gaten geboord, waarbij de tegenoverliggende openingen verschillende vormen hebben, rond aan de ene kant, rechthoekig aan de andere. Drie horizontale groeven, evenwijdig maar verspringend en van bochten voorzien, zijn in het oppervlak uitgespaard. Twee tappen liggen in het verlengde van de as. Het stuk is 110 mm lang, met een diameter van 33 mm en een gewicht van 410 gram. Dat is alles. Het zou kunnen gaan om een stuk van een mechanisch weefgetouw, om een ingekeepte nokkenas. De hele tijd dat het in gebruik was, heeft het de rechtlijnige beweging van roeden en pinnen opgenomen, die het zouden hebben geperforeerd en weggerukt, om vervolgens in het niets te verdwijnen, als het die beweging met zijn rotatie en het spel van de kepen niet voortdurend had opgevangen, omgekeerd, onderhouden. Maar dit is een broze hypothese.
Het geschenk van de zon komt ook uit de metaalgieterij. Maar het is chroomstaal, van het soort waarvan schroefsleutels worden gemaakt. Het is namelijk gewoon een Engelse sleutel, hoewel mij ontging welk vorig leven het had gehad, en zelfs, voordat ik het uit de vingers van het licht had overgenomen, welk tweede leven het bezielde. Ik was verblind. Ik zag een verblinding. [reproductie] In mijn hand is het een moeder met kind geworden. Dat is tenminste waar je aan denkt wanneer een kleiner ding tegen een groter ding aangeklemd staat. Maar misschien dat een ander woord even passend zou zijn, want het is nou eenmaal een stuk Engelse sleutel en er mogen dan twee dingen dicht tegen elkaar aan staan, het grotere doet nauwelijks aan een volwassen mens denken en dan nog alleen vanwege de relatieve omvang ervan, en uit de bijkomende overweging dat één op de twee volwassenen een vrouw is. De vaste kaak is afgeknapt, samen met het volledige deel van de as, bij maximale spreiding van de twee kaken. De breuk biedt de licht korrelige aanblik van gestanst gietstaal. Wat de steel betreft, die was afgebroken even boven het uitspringende geribbelde wieltje. Ik begon te mijmeren over de beproeving die dit meer dan 3 vierkante cm dikke stuk gereedschap van gehard chroomstaal had moeten doorstaan, in de wetenschap dat de legering een Brinellhardheid kent van 665, wat overeenkomt met een weerstand van 230 kgf/mm2.
Het stuk is 120 mm hoog en aan de voet maximaal 70 mm breed. Het weegt 730 gram. Het heeft de doffe glans van mat zilver. Een in het metaal gegraveerde inscriptie gaat half schuil achter de platte ring van de verstelbare kaak. Nadat het door amputatie het vermogen had verloren om alle moeren ter wereld te kunnen vastgrijpen, waartoe het uit hoofde van zijn aard was voorbestemd, lijkt het werktuig alleen zijn overgebleven delen nog te omklemmen, waarbij de ring symbool staat voor de omhelzende armen, die evengoed kunnen toebehoren aan de volwassene als aan het kind. Niets let ons ze te beschouwen als de eenwording van vier ineengestrengelde armen, die de twee rompen waartoe ze respectievelijk en paarsgewijs behoren, samenvoegen. Ik heb me maar hoeven bukken, alsof ik een flard zon oogstte. Dat stuk staat nu voor me. Ik kijk er vaak naar, ik zie het voor me zodra ik mijn ogen sluit, met de omvang, de zachte glans die het heeft wanneer ik het met open ogen aanschouw. Soms zelfs voel ik de behoefte het in mijn hand te nemen. Na een poosje heeft het metaal de temperatuur van mijn lichaam. De dichtheid ervan, die ik nog wel gewaarword, lijkt van binnenuit te komen.
Een laatste vorm van onrust wordt gaande gemaakt door mijn strooptochten over de rafelranden, tussen het schroot. Dat is het steeds zeldzamer worden van de overblijfselen van het nog zeer nabije en toch al primitieve tijdperk van het ijzer – dat in onze eigen eeuw in waanzin en razernij is uitgemond en van zo veel kinderen wezen heeft gemaakt. IJzeren werktuigen waren dermate onvolmaakt, log en onhandelbaar, dermate slecht voorzien op hun eigenlijke taak dat een ander leven in hen zijn tijd kon beiden. Dat alles verdwijnt. Nieuwe materialen, composieten, gewapende kunststoffen, keramische producten beginnen op te duiken in het randgebied waar alle dingen eindigen. Ze zijn zo meegaand, zo nauwkeurig afgestemd op hun doel dat ze geen andere doelen zouden verdragen. Je kunt ze nog zo lang vasthouden en bekijken, ze blijven onvermurwbaar, dood, neerdrukkend. Op een dag is er op de sloop vast helemaal geen ijzer meer om een loos bestaan te schragen en aan de gang te houden. Maar wat maakt het uit. Er zal tijd zijn verstreken. Ik zal er niet meer zijn.
uit: Pierre Bergounioux, La Casse, Fata Morgana, 1994, p. 49-55.