linoleum
middaghitte, je zet de koffer naast de deur
en koelt met koud water je gezicht, maakt
dan als altijd je rondje door de tuin, hij snuift
en heft, nog moe, zijn kop: spreek maar één woord
dan drukt de hond zich tegen het gaas, en aan de was
lijn: witte lakens, onderbroeken, de bramen trillen
door wespen uitgehold aan de struik. je loopt het tuinhuisje in
het raam staat open, jou is sinds jaren de geur
vertrouwd, licht zurig. wat is er niet in de wanden
gekropen: rook en urine, familievloeken. op de grond zie
je donkere vlekken. de stretcher, overeind gezet en tegen
de wand geleund, heeft amper nog veren. wat nu eenmaal blijft
van een goede droom: ananas in de strandstoel gegeten
augustus. een mat licht valt door de haag. dan is
ook deze nacht voorbij, je doet je ogen weer open
en wiegt je op de schommelbank, maar zelfs
in de strandstoel zijn de grappen allang ten einde verteld.
je staat nog een keer voor het lege hondenhok. het stof blijft
op de banken liggen en niemand staat bij de pingpongtafel.
je kijkt maar even om naar het windscherm, daar rukt de
wind aan de ramen van het tuinhuisje; een zacht trippelen op linoleum.
feniks
in het raamkozijn daagt al de morgen, je schroom
en die foto’s duiken op, die ik ’s avonds omgekeerd
op het dressoir legde. weer zijn er: je nek, lieve
je handen en ook de blauwe ader, die zich als vanouds als
een twijg op je pols vertakt. en nu alle beelden nog
in je slapen en je ademteugen zacht in de morgen ebben
als was er rust in je, rust … als anders alleen het verlorenzijn
wil ik net als een vlam de lucht verteren, je stilte
dat ze veranderd voor altijd in mijn longen cirkelt …
stof
als de deur gesloten wordt, zijn ook de honden
stil in hun hokken. het vliegverkeer is gestaakt. geen
grasmaaier en geen wekkertikken, niets stoort. alleen
de zoom van het gordijn, die over de grond sleept. een lichtstraal
die mijn oog treft, koortsgevoelens. het hout kraakt zacht.
alleen een wesp, die tegen het raam slaat, buiten wiegen
de dennen. in de kamer, onder mijn bed, waar iemand
ligt met bot mes, trillen de vlokken. stof.
stof. ik hoor de wesp die boven me is. het rammelen
van borden uit de keuken, glazenrinkelen, nu het bestek:
wie, als ik riep, zou mij horen dan, is pas de dierenfilm
op het derde net en het gesprek in volle gang
en niets daarvan voor mij bestemd, gevangen in eindeloos
middaglicht. stof. stof. ben ik het insect dat mateloos
vermoeide, in dit bed lag mijn moeder als kind.
Deze vertalingen zijn ontstaan door het festival Dichter in de Prinsentuin 2013, waarvoor dichter en vertaler zijn samengebracht. ‘Stof’ verscheen in een eerdere versie in de festival-bloemlezing Land der horizonten, -dichters uit Hanzenland- (De Kleine Uil, 96 blz.) met werk van Belgische, Deense, Duitse, Nederlandse, Estlandse en Poolse dichters.