(waarin de taal verandert: een biechtlied)
door de nacht gekomen
als in een wieg geschommeld
voorbij landschappen buiten
zwart besmeurd met de onzichtbaarheid
van een mompelende verbeelding
van inkt die het omgeslagen blad
heeft overspoeld
door de nacht gekomen
langs verlaten stations
tot aan de kronkels van de grens
Cerbère (Cervera) –
was dat niet de eenooghond
die de loop van het leven naar de hel
bewaakt?
(maar nu verwar je het grommend-helse driekopsbeest
met de Cycloop – de ‘vochtige cirkel’)
en gekeken of daar ergens een mens is
in de buitenste duisternis
iemand die niet slaapt
iemand die huilt
ik stel mij voor dat inkt de dromen heeft verzopen
van mensen die als klonten klei
in vodden gehuld en vastgekleefd
de slaap der doden slapen
door de nacht gekomen
en in stilte wetend
dat leven geen optie is,
met de maan nu als het starende oog van een uitsmijter,
dat het niet genoeg is om te luisteren
naar het verloop van het bevende ademen,
jij die een zelfbegeleider als gids vooruit moet kunnen sturen,
al is dat maar even achter het gelaat van de maan over de grens
waarachter daglicht en zee en mensen zijn
Bendix Schönlies is de familienaam van Walter Benjamin (1892-1940)
(noot van de vertaler)
[in memoriam Bendix Schönflies]
1. (wakker worden in Berlijn)
een hand uitsteken naar de dag
naar een heel oude bekende
naar het begin van alles wat onbekend is
een hand uitsteken naar de dag
en de taal weer te leren
met de verlossing van het vergeten
een hand uitsteken naar de dag
naar wat hier is zo eenmalig
het licht, de wolken, de klanken van vogels
en de verre geluiden van mensen
en bomen die door de dag bewegen
de gewoonten van altijd een eerste keer
een hand uitsteken naar de dag
zoals naar het vurige lichaam van een geliefde
en deel worden van de gefluisterde vocalen van water
2.
voor dag en dauw wanneer het licht
geleidelijk in nevelslierten draalt
over droge rivierbeddingen
en aftandse vestingwerken op de heuvelknoppen openvouwt
bij ontstentenis van de nog verborgen bergen
te ver om te lopen en te dichtbij om te gaan rijden
en je verbeeldt je dat je het welige opengaan
van de gele Spaanse brem (Genista) kunt ruiken
want afstand loopt altijd voor op een argeloze beweging
voorlopig wel een handlengte achter de raampjes van de trein
of als de vroege glans van het aanbreken van de dag begint te vervalen
tot een zilveren aai over de zee –
als enige kielzog dat overblijft van het donkere dansen
tenminste als je de wolkenstapel niet meetelt
dan begint het spel dat je speelt
om de eerste mens te ontdekken –
misschien een volhouder die flink is doorgezakt
en nu op zoek is naar zijn heenkomen
of een verdwaalde grenspassant
op een fiets in de bongerd
of zelfs een slapeloze priester
in zijn auto ingebed
op weg naar de bakker van het avondmaalsbrood –
een bewegend iets dat bewustwordend zijn gezicht
zal keren zich naar het licht
om aldus het filozottelijke bewijs te ervaren:
te weten dat je weer leeft
3.
wie denkt dat hij begrijpt
pist naast de pot
maar wie begrijpt
doet dat tegen zichzelf aan
4. (voor wat onder de tafel ligt)
“Der, von dem hier die Rede sein wird, trägt meinen Namen. Ich schreibe über ihn Berichte oder erzähle von ihm, seinen Eltern, seiner Familie. Ich schreibe auf, was die Erinnerung freigibt.
Was haften geblieben ist…
Anderes fällt unter den Tisch…”
– Manfred Franke, Unterwegs zum neuen Lebenslauf
zo is het precies – je schrijft en je schrijft
en je personages bevolken de bewegingen
van je hand en licht bevlekt
de bladspiegel op
een wolkje stijgt op en een wolkje
daalt neer en waar het wegzinkt
daar zingen de volkjes
het water in wijn en de pijn tot inkt.
zo is het precies wat je schrijft
waar lijven en lijken drijven
van vers tot vers.
maar in de helderheid van de ochtend
zie je dat het tafelblad even scheef was
als je betoog tegen de wormen in de monding
en terwijl je dat ’s nachts hebt geschreven
is alles afgegleden naar een ander leven,
zo is het precies je schrijft hebt geschreven zult schrijven
van aangezicht tot aangezicht
want als je kijkt zie je
dat je voeten al zwart zijn
en dat het al te laat is voor de tijd:
dat de stuipende woorden onder de tafel
de samenhang van je gedicht
al beginnen aan te vreten.
5.
alles was een duister gefonkel van sterren
de grote nacht boven je
en achter de heuvel
wat gedempte knallen of soms
het schelpengekraak van een stel rotjes
afgestoken bij de viering van Sint-Jansnacht
en nu de witte spikkels in het schemerduister
van de overdadige bloemen van het laurierbosje
het langzaam aanzwellende licht van de vroege ochtend
en de hele wereld stil en koel
in afwachting: een verse wond
die huivert op de lip van verwondering
alles wat de mond is binnengestroomd
verduistert de bergen in het donker
vouw na vouw
en alles wat in het land
het ontstaan van een mogelijkheid was
woorden gescheurd uit papier
zoals skeletten van vogels die naar boven streven
door de wondkorst van vergetelheid en geboorte
“alles van waarde is weerloos”
net als het waardeloze van overleven
voor niets is en zonder verdediging
mogen de woorden blank worden geschuurd
weggeborgen door ze te begraven als de gedachte
aan de zoete spatjes van de oleanders
zoals de stille afgewogen bewegingen van schrijven
6. (lippendienst)
zo: min of meer op zoek
naar de gangen en de ravijnen
en de grenzen
van de verloren tijd – zo
wat lager langs hellingen waar
alles blauw is
de rotsblokken van dichtbij
en elk blok een inkapseling van beweging
tot daar waar niets
meer ertoe doet
want wat betekent het
om de grens te weten tussen onthouden en vergeten
in beide zit een overgang naar een ander “zo”
en de afsluiting van gedanste tijd
die allang en steeds weer hier
zoek moest raken in kronkels van de aarde
toch zo: min of meer op je hurken
sla je je ogen op naar de bergen
en zie je dat anderen over de grenzen van geslachten
heen ook zo moesten vragen om hulp
met huiden en aangescherpte stenen
en vuur die het bloed van het voortbestaan
moesten opvangen uit de rotsen
om een stukje vlees in hun mond te kunnen krijgen
en zo tot een vergelijk te komen
met het voorbijgaan dat toen al
moest worden uitgespeld in de vouwen van de verbeelding
van gelijkenistijd als oorsprong
en bestemming vouw op vouw
in het slangenspoor en de vrouwelijkheid
van de hersenen waar vuursteen en blaasroer en blauw
wondverband nog precies zo vergaan in de as van woorden.
Foto, genomen door Breyten Breytenbach, van een ‘wilde’ muurschildering
in de Rue Mouffetard, Parijs. De schildering is inmiddels verdwenen.
(noot van de vertaler)