thema:

De keeper ben ik I

Vertaling:

1

Begonnen is het eigenlijk veel eerder, maar ik kan net zo goed beweren dat het op die ene avond begon, een paar dagen nadat ik terugkwam uit de bajes van Witzwil.

Het was rond tienen, half elf misschien. Maakt niet uit. In ieder geval stond er een straffe noordoostenwind. Vreselijk. Schemerdal. November. En mijn hart zo zwaar als een oude, natte dweil.

Loop ik dus café Maison binnen, voor een Kaffee fertig.

Het bajesgeld had ik al verbrast, zonder echt te weten waaraan. Ik was totaal blut, maar had wel dringend behoefte aan een Kaffee fertig, een beetje gezelschap en wat stemmen om me heen, toen.

Ik zei het al, niets op zak behalve een paar sigaretten en wat muntjes. Een dip zogezegd, en vrij ernstig van aard ook. Ik had nog wat tegoed en daar wachtte ik op, maar ja, zeg dat eens tegen iemand, als je net uit de bajes komt. Zeg dan eens dat je nog een fors bedrag tegoed hebt, maar nu even niet erg liquide bent. Dat boeit echt niemand.

 

Ik dus café Maison in en een Kaffee fertig besteld. Vraagt Regula me of ik dat wel kan betalen.

Dat is geen slechte vraag, als je erover nadenkt. Alsjeblieft Regi, niet moeilijk doen. Weet je wat? Breng hem nu maar eerst, zeg ik tegen haar, dan zien we wel weer verder. Jij ook altijd met je praatjes, zegt ze, en brengt me de koffie.

Ik heb hem niet aangeslagen, zegt ze erbij, en kijkt me aan. Ik weet ook niet hoe, maar anders dan anders, met iets meer verlangen in haar blik of zo. Ik heb geen idee hoe het anderen vergaat, maar ik word er warm van tot in mijn binnenste als een vrouw als Regi me zo aankijkt.

Dank je, Regi, dat is lief. Ik betaal je ooit terug met een gebed.

Of ik eens wil ophouden met die eeuwige praatjes van me. En dat ik hier vooral niet aan moet wennen, zegt ze, want als Pesche erachter komt dat ze die Kaffee fertig niet heeft aangeslagen, dan zwaait er wat, zegt ze: je weet zelf ook hoe Pesche soms kan doen.

Dat is een goede, die Regula, die valt te prijzen. Die zorgt nog eens voor je, zegt gewoon tegen zichzelf: dit sla ik nou eens niet aan, dat valt toch niemand op. En haar baas, Pesche, die merkt het sowieso als laatste en de Keeper heeft zijn Kaffee fertig en klaar.

Nu wist ik al wel langer dat Regula een groot hart heeft, maar vanaf die avond begon ze me ook anderszins wel aan te staan.

Dat is op zich best raar: ken je die vrouw al jaren en denk je er nooit echt over na, en dan ineens, patsboem, heeft ze iets. Jawel, ineens heeft ze iets; iets waar je de kriebels van krijgt, ineens zie je haar helemaal zitten.

 

Begrijp jij dat nou? Ik had veel open vragen, die avond, echt wel, maar ineens vond ik nog maar één vraag ertoe doen: zou het dan echt kunnen dat Regula en ik ooit in dit leven een stel worden?

Zeg, Regula, zei ik, mag ik je om een kleine gunst vragen? Zou je tot maandag een briefje van 50 kunnen missen? Weet je, ik heb namelijk nog vrij veel tegoed, maar op dit moment haast niets op zak. Een probleem in de denkbeeldige winst- en verliesrekening, als je snapt wat ik bedoel.

Ze kijkt me weer aan. Zegt dat ik zo te zien niets ben veranderd, in de bajes. Dat je niet zou denken dat ik bijna een jaar achter de tralies heb gezeten, zegt ze nog: zo te horen ben je nog precies dezelfde praatjesmaker die je altijd al was, vroeger.

Doe nou niet moeilijk, Regi. Jij weet daar niets van. Je weet niets van mij en je weet niets van de bajes, en dat is vast beter ook. Wees er blij om. En wat de poen betreft: ik wil werkelijk niet bij je komen bedelen, echt niet. Jij bepaalt. Of je hebt dat briefje van 50 voor me, of je hebt het niet. Dan vraag ik het aan iemand anders. Klaar.

En ja hoor, ze heeft me dat briefje gegeven. Heeft het opgevouwen in de borstzak van mijn overhemd geduwd, zonder commentaar. Ik pakte haar hand vast, drukte een kus op de binnenkant van haar onderarm en zei tegen haar: het is dat je moet werken, anders zou ik je direct mee naar huis nemen en de koffer induiken met je. Ik zweer het je, Regi, ik zou je gelukkig maken.

Wat ben jij toch een ouwehoer, zei ze tegen me en lachte een beetje. Ik lachte ook wat. Dat was goed, weer een keer lachen. Heel goed. Ik had de laatste tijd niet veel te lachen gehad, eerlijk waar niet.

 

Toen ik mijn Kaffee fertig op had ben ik weggegaan, naar het restaurant van de Spanjaarden toe, een eind verderop, kijken of ik daar nog wat te eten kon krijgen. Dat kon zowaar, hoewel het al laat was. Paco maakte vis voor me klaar en warmde wat rijst op. Goed zo.

Waar ik zo lang gebleven was, wilde hij weten. Hij had me in geen eeuwigheid gezien.

Galera, zei ik maar, Alcatraz, je weet wel, en maakte met mijn vingers het gebaar van een kruis voor mijn ogen, bij wijze van tralies.

Hij schudde alleen maar zijn zware hoofd en vertrok zijn mond een beetje. Wat dat betreft zijn ze goed hier in de club van de Spanjaarden: die weten wanneer ze door moeten vragen en wanneer maar beter niet.

Zeg, Paco, heb jij toevallig Ueli nog weleens gezien, of Marta? Nee? Zijn ze hier niet langs geweest? Maakt niet uit. Smaakt overigens goed, die rijst, tiptop. Jullie koken lekker, echt waar.

Gracias Quíper, zei hij. Quíper komt van Keeper en betekent ook doelman, maar dan zoals ze het in het Spaans zeggen. Dankjewel, zei hij, en dat hij het zou doorgeven aan de keuken. Hij schonk me nog wat rode wijn na, met zijn grote, rustige hand, die me deed denken aan de hand van mijn vader. Die was ook niet de makkelijkste, maar hij had soms ook zo’n rustige hand. Dus ik rode wijn uit Navarra in mijn glas, van die goeie. Alhoewel, als ik het toen voor het zeggen had gehad, was ik liever gegaan voor een lepeltje sugar. Maar ik wist ook dat het daarmee nu eens afgelopen moest zijn, dat ik nu echt en voor altijd een streep moest trekken onder dat ellendige gif en al die shit.

 

Is ook logisch, je kunt toch niet je hele leven achter die kick aan blijven hollen en alsmaar wachten tot er weer iets losbarst in je hersenen, iets wat je de warmte zelfs midden in de winter door de venen blaast als een hete zomerwind?

Je hebt Ueli dus niet gezien? Ik ben namelijk op zoek naar hem, weet je. Moet hem iets belangrijks vragen.

Nee, zegt Paco. Nee, hij had Ueli al lang niet meer gezien, zeker langer dan een week. Arme Ueli, zei hij, die zit vast in de problemen.

Die Ueli is een klojo, neem me niet kwalijk. Maar dat zei ik niet tegen Paco, dat is een zaak tussen mij en mij, dat hoef ik tegen niemand te zeggen, niet eens tegen Ueli zelf. Ik word er gewoon pissig van dat je met die stomme lul nooit echt een afspraak kunt maken. Never nooit!

Oké, hij heeft een woning voor me geritseld, het moet gezegd. Mijn honk heb ik dankzij hem, omdat zijn vader connecties heeft met de beheerder van dat pand of met weet ik wie.

Maar sorry hoor, het is niet Ueli zijn huis, ik betaal huur. Ik bedoel dank je wel, Ueli, merci, merci, dank je, duizendmaal dank, maar dit staat los van onze business. Het huis is het huis, en zaken zijn zaken. Als je een vriend belooft dat je hem dan en dan de poen geeft die hij nog tegoed heeft van je, dan geef je hem dat geld. Of je zegt iets, je belt even, of je schrijft hem een paar regels, je laat een boodschap overbrengen, weet ik veel, wat dan ook, maar je verdwijnt niet gewoon uit beeld.

Ik keek naar de klok die boven de deur hing, naast zo’n vergeelde Real-Madrid-wimpel, vastgemaakt aan dezelfde balk als de tl-buizen. Alweer half twaalf.

 

Nog een Veterano en dan naar huis, dacht ik, al was het weinig aanlokkelijk om naar buiten te gaan. Kloteweer. Geef me een brandy, Paco, het glas goed vol, alsjeblieft, het is weer koud buiten.

Raar eigenlijk dat het niet drukker was bij de Spanjaard. Bedoel, het was vrijdagavond. Een paar jongelui aan het tafelvoetballen en een paar oudjes aan het ouwehoeren. Dat was het. En ik maar wachten, al wist ik zelf niet waarop.

Kom op, ouwe, doe iets; je moet nu iets doen! zei ik tegen mezelf, en bestelde nog maar een brandy. Gelukkig had Regula me die 50 frank geleend. Je bent toch direct een heel ander mens met wat geld op zak. Maar als ik Ueli niet gauw vind, dacht ik, moet Regula nog een tijdje geduld hebben voordat ze wat terugkrijgt.

Toen ik zo aan Regula zat te denken, schoot ik ineens vol. Weet ook niet waarom. Super pijnlijk, zo in je uppie aan tafel zitten en de tranen lopen je over het gezicht.

Hé, Keeper, het is sluitingstijd.

Dat was Paco zijn vrouw. Als het erop aankomt, is zij altijd degene die overal voor zorgt. Paco zelf is te soft; die kan de kroeg niet sluiten, die krijgt ons er niet uit. Maar zij dus wel.

Dus ik wat in mijn ogen wrijven, dan denken ze dat ik een oogontsteking heb. Afgerekend en weggegaan, naar huis toe, maar niet langs de kortste route. Nee, ik wilde nog even langs café Maison. Kijken of Regula misschien ook net klaar was met werken. Ik dus nog een sigaret opgestoken in het steegje daar, met zicht op de achterdeur, omdat ik verwachtte dat Regula daar uit zou komen. Er brandde nog licht in het café. Het zou leuk zijn haar nog even te zien, dacht ik.

 

Ik stond verdekt opgesteld, in het donker, niet te zien vanaf de straat. Gelukkig ook niet vanaf de parkeerplaats, want daar stond Budi op haar te wachten. Althans hij zat, in de auto. Budi was haar vriendje; zij was met Budi, dat was officieel. En Budi haalde haar dus op van het werk. Hij was in functie, zogezegd, omdat het zo hoort, als je een vriendin hebt die in een café werkt en je zeker wilt weten dat ze terugkomt naar huis. Vooral als ze werkt in het Maison, waar onverlaten zoals ik weleens komen, en nog erger tuig.

Gefeliciteerd Budi, jij bent hier de baas. Je bent de baas over je auto, over je vriendin, over je kapsel, over je bloeddruk. Jij bent in alles de baas, Budi, voor de volle honderd procent. Jij bent de kampioen, ze is van jou en jij bent het helemaal, Budi. Je hebt alles onder controle en je hebt haar onder controle. Driewerf bravo, Budi, slapjanus die je bent. Dacht ik, en spuugde maar eens op de grond.

Ik had op dat moment helemaal niets. Nergens recht op, geen kans, geen poen, niets. Ik wilde alleen toevallig langslopen, net op het moment dat zij het café verliet, en tegen haar zeggen: kijk nou eens, die Regula! Ben jij ook op weg naar huis? Welke route loop je, Regi? Kom, ik loop met je mee. Nee hoor, dat is geen omweg voor me, stel je voor. Nee, het maakt me echt helemaal niets uit. Ik wilde sowieso die kant op.

Onderweg was ik dan maar wat mysterieus gaan zwijgen. Dat doet het meestal goed, zeker bij iemand die de hele dag als serveerster werkt. Die hoef je om half een ‘s nachts echt niet nog meer tegen de kop aan te lullen. Dan kun je beter stil zijn.

 

Gewoon stil, en luisteren naar wat ze je wil vertellen, als ze je wat wil vertellen, en zo niet, dan net zo goed. Later, op de stoep voor haar huis, hou je haar dan even vast en geef je haar drie kusjes op de wangen. Bij het laatste kusje druk je je lippen net wat langer op haar wang. Net ietsje langer dan normaal. En dan wegwezen. Je nog eventjes omdraaien en terugkijken, en heel kort zwaaien.

Zo had ik het gedaan. Dan had ze kunnen denken: goh, dat is toch best een leuke gozer, die Keeper. Zat weliswaar net een jaar in de bajes en heeft geen cent te makken, maar stijl heeft ‘ie in ieder geval wel. Waarom zou hij nou zo geaarzeld hebben, daarnet bij die afscheidskus? Ik had toch echt de indruk dat hij eventjes aarzelde, bij die laatste kus. Alsof hij nog wel wat langer had willen kussen. Of verbeeld ik me dat?

Precies dat soort gedachten zou je een vrouw als Regula mee moeten geven. Gedachten waar ze nog een hele poos blij van zou kunnen worden.

Ik had het allemaal bedacht, tot in de puntjes, maar verderop in de schaduw zat Budi te zitten, in zijn opgevoerde Toyota Celica, en die had de muziek keihard aanstaan en de verwarming waarschijnlijk ook. Ik was de enige die in dat ellendige tochtgat van een steeg mijn reet eraf stond te vriezen als een ziek kalf midden in de winter, totaal zonder muziek.

Hé, Keeper, wat moet dit worden? Wat doe je hier nog, wachten op een longontsteking? zei ik tegen mezelf en ging naar huis. Lopend en alleen, zoals altijd.

 

 

 

 

2

Regula is niet de enige die het weet. Ik heb een poos in de bajes gezeten, all inclusive, en ja, dat was in verband met gif. Ik ben de eerste niet. Klein bier. Een dipje. Dat ging niet goed. Daarmee is alles gezegd. Geen smoezen. Ik ben de fout ingegaan. Een paar gozers wisten te veel, en daarvan hebben er een paar te veel gepraat. Ik ben belazerd en opgepakt. Maar ik heb mijn tijd uitgezeten. Alles op me genomen en geen enkele naam genoemd, wat niet niets is, welbeschouwd. En nu is het voorbij. Sorry, maar verder valt er niets te zeggen over dat hele verhaal, tenminste niet nu. Het enige wat ik misschien nog wel kwijt wil, is dat ik altijd alles zelf heb gedaan. Wat ik nodig had, ben ik altijd zelf gaan halen, buiten de stad. Ik had nooit iets te maken met die hele dealerscene thuis in Schemerdal, waar het één groot ‘ons kent ons’ is en niemand een ander wat gunt, behalve misschien een griep of een huiduitslag. Daarom heb ik altijd alles zelf gedaan, in mijn eentje, behalve die ene keer toen ik tegen de lamp liep.

 

Nu probeer ik weer overeind te komen, voet aan de grond te krijgen. Ik zoek een baan, iets vasts. Een huis heb ik al gevonden, althans ik niet, maar Ueli, of om precies te zijn, Ueli zijn vader. Lang niet slecht; twee kamers, centrale verwarming, een ligbad. Eigenlijk best goed. Maar nu heb ik dringend werk nodig, anders gaat het weer zoals het niet moet.

Bedoel ik zou altijd wel wat kunnen ritselen. Hier en daar wat ouwehoeren, hier en daar iemand aanklampen, paar telefoontjes plegen, wat binnenhalen, wat afzetten, de ogen en oren een beetje openhouden, geen probleem. Ik ben van het communicatieve soort, ik snap min of meer hoe de economie werkt, maar vooral: ik ken iedereen. Ik ken echt iedereen, binnen Schemerdal en daarbuiten. Maar dat heb ik nu wel gehad. Dat wil ik niet meer. Ik wil nu gewoon werk, aan het einde van de maand mijn geld op de bank en aan het einde van het jaar een gratificatie of een dertiende maand en hartstikke bedankt Keeper, en klaar.

En Regula, die wil ik ook graag. Soms, als ik wat zit te hangen thuis, dan denk ik de laatste tijd vaak aan Regula. Dan overpeins ik wat ik tegen haar zou zeggen, en vooral wat ik niet tegen haar zou zeggen. Dan stel ik me voor wat zij zou zeggen en wat ze zou doen en wat ze zou denken en dan dunkt me dat het goed zou zijn. Het is echt raar: ken je elkaar al zo lang en pas sinds ik terug ben uit de bajes moet ik aan haar denken. Of sinds die ene avond dus, dat ze me die 50 piek leende. Echt raar. Ik snap er niets van.

 

Zat ik daar net weer over na te denken, begin van de middag, bonkt er iemand op mijn voordeur, en dat terwijl ik een prima deurbel heb. Keeper, ben je thuis? Kom op, doe open alsjeblieft, ik ben het, Ueli.

Kom binnen joh, de deur is niet op slot. Maar doe ook direct weer dicht, het is koud buiten, tamisiech. Ik dacht al dat je je nooit meer zou laten zien! Wil je een biertje, Ueli, of zet ik koffie voor je?

Hij ziet er niet best uit, het moet gezegd. Ziet er ziek uit, echt ziek, om precies te zijn. Wat is er met je, Ueli? Zit je er doorheen? Heeft het je te pakken? Heb je geelzucht?

Of ik gewoon mijn klep wil houden, zei hij.

Dus je hebt geelzucht!

Welnee, beetje verkouden, dat is alles.

Dat is echt geen verkoudheid! Dat geloof je toch zelf niet? Eerst kan ik je verdomme nergens vinden en nu kom je in zo’n toestand bij me aanzetten. Je moest jezelf eens zien. Kijk eens in de spiegel! Je ziet eruit als een ouwe bergkaas. Hé, Ueli, ik wil niet dat je wat rondhangt als je geelzucht hebt man, dat is echt suboptimaal. Ga naar een dokter, ik weet er wel een voor je. Die is best oké. Doe iets! Je kunt hem direct bellen. Hij heet Wydemeyer. Die kan je vast vandaag nog zien als het echt moet. Het is een goede arts en een fatsoenlijk mens, niet zo’n moraalridder als de meesten. Als je wilt bel ik hem direct op.

Maar hij weer: nee, of ik gek was en dat er niets mis was met hem, dat hij oké was en alleen maar even was komen aanwippen om hallo te zeggen. Dat hij de envelop voor me had meegebracht en dat het hem speet dat het wat langer had geduurd. En dat hij blij was, zei hij nog, dat we er eindelijk een streep onder konden zetten.

Die streep zet ik, Ueli, die streep heb ik gezet. Als je de poen voor me hebt, des te beter, maar denk erom: die streep heb ik gezet.

 

Oké dan. Kijk, ik leg het hier neer, bij de bananen. Niet dat je later loopt te janken dat je het niet meer kunt vinden. En tel het even na, Keeper, tel het alsjeblieft na.

Geen punt, ik tel het later wel na.

Het is een hoop geld, Keeper, en het is helemaal van jou. Het is echt veel.

Bijna een jaar bajes is ook niet weinig, Ueli.

En dan ineens, na een poos, of ik niet wellicht wat poeder voor hem heb. Een beetje maar. Een half briefje, je weet wel, of misschien een restje, iets wat ooit is blijven liggen. Hij merkte namelijk dat de bevert al langzaam aan kwam zetten, of eigenlijk snel.

Ueli, hoe vaak moet ik het nog tegen je zeggen? Geloof me nou toch: ik ben ermee gestopt, klaar! Je kunt hier de hele keet overhoop halen, maar je vindt niets. Het is hier zo schoon als een kinderkamer. Het is voorbij, ik zeg het je toch? Ik heb echt niets meer te maken met die dingen. Dat is definitief afgelopen. Ik ben een jaar weggeweest, Ueli, dat is voldoende, snap je? Ik zit nu in een heel andere film. Die oude verhalen zijn voorbij, voorgoed. Ik zoek een baan, ik leg wat opzij, en dan ga ik eens fijn vakantie vieren. Aan de Middellandse Zee of zo. Niets anders meer. Heel gewoon: ‘s ochtends weg, ‘s avonds naar huis, een glas of twee, een rondje door het dorp en dan op tijd naar bed. Geen stress, geen geleuter, niets meer. En nooit meer zitten wachten op van die vervelende leugenachtige kletsmajoren zoals ik er zelf een was.

 

En als ik een rechercheur ontmoet op straat, kan ik hem recht in de ogen kijken en vriendelijk groeten. Als hij terugkijkt, kan ik bij mezelf denken: ja hoor, kijk maar, kijk gerust, jij rattenvanger met je bochel, kijk me aan, moederskindje, ik ben cleaner dan clean, cleaner dan jij en cleaner dan wie ook.

Ja, joh, zei hij, dat is het neusje van de zalm, bravo Keeper: een lieve vrouw, kinderzitje in de auto, een doorzonrijtjeshuis ergens in een buitenwijk en een seizoenskaart voor de sportschool, zei hij, en: dat geloof je toch zelf niet? Wie ik eigenlijk dacht dat ik was, en of ik nu al dacht dat ik de nieuwe mens was, Paulus voor Damascus of zo iets. Dat ik maar weer moest afdalen. En bovendien, zei hij, ben jij altijd de eerste die geil wordt als iemand het gerei uitpakt.

Daar komt Ueli af en toe mee, dat met die Paulus voor Damascus. Hij is tamelijk bijbelvast, Ueli; heeft ooit Grieks en Latijn en god weet wat allemaal gehad op het gymnasium en wilde theologie studeren of heeft dat zelfs een poos gedaan. Nu komt hij er weer mee, die Paulus voor Damascus, en gedurende dat hele gedweep staat het zweet hem ziekelijk als zo’n glanzend laagje op het gezicht.

Kom op, Keeper, zeg het. Zeg het me gerust! Wie denk je eigenlijk dat je bent en wie denk je dat je zou kunnen zijn?

Ik denk helemaal niets, Ueli, maar ik moet ophouden met dat vergif, omdat ik nog een paar plannen heb voor mijn verdere leven.

Keeper, je praat al bijna als mijn oudeheer! Kap daar alsjeblieft mee en geef me iets.

 

Ik gaf hem een flesje Resyl-Plus en een schaar, zodat hij de rubberen pipet makkelijker kon verwijderen. Toen hij het flesje open had, maakte hij het soldaat, in één slok. Ik reikte hem een lepel honing aan, tegen de vieze smaak in de mond, en zei: ik verbeeld me helemaal niets, Ueli, echt niet. Van mijn kant is alles best. Doe wat je wilt. Doen jullie allemaal maar wat jullie willen. Ik praat alleen voor mezelf. Begrijp je? Ik ben geen zendeling. Ik zeg alles wat ik zeg puur om mezelf. Ik ben weer uit de bak en ik heb er lang genoeg in gezeten, dat kan ik je vertellen. Nu wil ik er niet meer over praten. Dat is namelijk precies wat ik ook zo irritant vind aan het vergif, dat iedereen die eraan is, alleen nog maar over vergif kan praten. En ga nou alsjeblieft die dokter even bellen. Je ziet eruit als een zombie. Om bang van te worden.

Zeg, Keeper, waarom heb je eigenlijk geen muziek opstaan? In die dingen is hij dan weer goed, die Ueli, dat moet ik hem toegeven. Was hij altijd al goed in, van onderwerp wisselen voordat je ruzie krijgt. Doet ’ie altijd. Dus zet ik de Stones maar op en haal ik eindelijk twee blikjes bier.

 

Wat zoek je? Qua werk, bedoel ik. Heb je een bepaald idee wat het moet zijn? Of zoek je uitzendwerk?

Neu, zei ik, maakt me niet zo veel uit. Hoef niet direct de bouwvak in, nu, in de winter, maar voor de rest maakt het niet uit.

Hij kon het eens vragen aan zijn oudeheer, zegt hij.

Ik weet niet of ik dat wil. Die heeft me al aan een huis geholpen. Bedoel, straks loopt mijn hele leven via jouw vader.

Maar Ueli zei: schei toch uit! Moet toch ergens goed voor zijn dat hij mensen kent. Het is niet dat je hem daarna wat verschuldigd bent. Voor hem is het simpel. Hij heeft connecties. En hij is blij als hij iets kan ritselen, je kent hem toch. Hij helpt graag. Denk er nog eens over na. Oké, Ueli, het is al goed. Het is goed, het is goed. Als ik eens tijd heb, denk ik er misschien over na. En als ik iets nodig heb, geef ik een gil.

Ik deed het raam even open voor wat frisse lucht en vroeg Ueli wat hij voor plannen had. Ben je met de auto? Dan kunnen we naar Melchnau rijden, kijken of Edith thuis is, beetje dobbelen of zo. Dat vindt ze vast leuk, als we elkaar eindelijk weer een keer zien.

Nee, zegt hij, en dat hij weg moet. Kijken of hij ergens iets kan scoren.

Dat is nou precies wat ik bedoel. Zeg ik toch: je kunt nooit meer gewoon doen als je ergens verslaafd aan bent. Dan kun je nooit eens zeggen: zo dan, klaar; nu gaan we hier- of daarheen, we halen wat lekkers te eten en wat rode wijn in huis en dan maken we er een gezellige avond van. We koken lekker iets, we praten wat over vroeger of zo en we hebben het goed samen. Nooit kun je eens denken: zo, nu genieten we eens fijn van het samenzijn en kijken een video, dobbelen een potje of pakken de gitaar en zingen wat van Bob Dylan of van Hannes Wader, of iets anders waar je zo lekker droevig van wordt. Nee, dat kan allemaal niet, want jij moet maar weer achter jouw ellendige flash aan blijven hollen. Is toch waar!

In ieder geval ging dat niet door, dat uitstapje naar Melchnau.

Ik vond het jammer en Ueli is weggegaan.

Doe de groeten aan Marta en ga nou eindelijk naar de dokter, riep ik hem nog na, maar dat hoorde hij al niet meer. Hij was al aan de overkant van de spoorwegovergang.

Ik ben de keuken maar wat gaan opruimen en heb de envelop gecheckt. Vijfduizend. Het hele bedrag ineens.

 

Dat zag er mooi uit, allemaal briefjes van honderd, zoals het hoort. Dank je wel, Ueli, dacht ik, en liep het dorp in, alvast wat eten kopen, schoonmaakmiddel voor het bad en een paar flessen wijn, van die goeie, voor alle zekerheid.

En nee, ik hoef geen zegeltjes. U ook een fijne avond gewenst. Insgelijks, mevrouw Zürcher. Dank u wel, ik zal het zeggen. Natuurlijk vergeet ik het niet. Adieu, dank u. Merci.

 

 

 

Het vervolg op deze fragenten is hier te vinden: https://tijdschriftterras.nl/de-keeper-ben-ik-ii/ en https://tijdschriftterras.nl/de-keeper-ben-ik-iii/

Over de auteur:

Pedro Lenz (1965, Langenthal, Kanton Bern, Zwitserland) leeft als dichter, schrijver en columnist in Olten. Na voltooiing van zijn opleiding tot metselaar in 1984 heeft hij in 1985 alsnog zijn toelating tot de universiteit behaald en een aantal semesters Spaanse Literatuur gestudeerd. Sinds 2001 werkt hij voltijd als schrijver. Als auteur is hij lid van het project “HOHE STIRNEN” en van de Spoken-Word-beweging “Bern ist überall”. Lenz heeft ook teksten geschreven voor verschillende toneelgroepen en voor de Zwitserse publieke omroep Radio DRS.

Over de vertaler:

Jolanda Ammon (1961) is geboren in Bern en beëdigd vertaalster Nederlands-Duits en Duits-Nederlands. Ze begon als secretaresse bij Ammann in Schemerdal ehm Langenthal, werd daarna assistent-persvoorlichter en later campagnecoördinator bij Amnesty Zwitserland; verhuisde 1991 naar Nederland en werd in-housevertaler bij Tauw in Deventer en ondertitelvertaalster bij het NOB in Hilversum. Sinds 2002 werkt ze bij de Dienst Verslag en Redactie van de Tweede Kamer. Ze is daarmee in 166 jaar stenografische dienst de eerste niet-moedertalig Nederlandse die meewerkt aan de Handelingen.