Inleiding
De meeste teksten van Eugène Savitzkaya (Luik, 1955) dragen het etiket ‘roman,’ maar al zijn werk – proza, poëzie, theater, essay – getuigt van de poëtische gloed waarmee hij het dagelijks leven beziet en verwoordt. Het omhelzen van ‘alledaagse wonderen’, een leidmotief van de surrealisten, krijgt bij Savitzkaya een onnadrukkelijke maar hoogst eigenzinnige invulling. Zijn vaak fragmentarische, repetitieve ‘woordmachines’ hebben niets psychologiserends of cerebraals. Savitzkaya is een dichter van de openlucht, van de nauwgezette, zelfs uitzinnige waarneming. Zijn ‘rasperige, knetterende, rinkelende’ taal wil ‘recht doen aan het licht, de wind, de omstandigheden ter plaatse’. Met een nu eens duistere, dan weer innige maar altijd zinnelijke stem bezingt hij metamorfose, verbinding en ontbinding. De wereld lijkt voor hem een tuin waarin alles en iedereen, planten, insecten, mensen, gedoemd is te veranderen, te versmelten en te verdwijnen. ‘Jij bent mooi zoals wat verwelkt en op de grond valt, heeft hij durven zeggen, en hij geloofde het en zij heeft hem geloofd.’
jij bent sterk als
een stier en
jij excelleert
in exclamaties,
heeft zij durven verkondigen
waarbij ze haar palm legde
op het puntje van zijn hoorn
Als zoon van Oost-Europese migranten bracht Eugène Savitzkaya zijn jeugd door op het Waalse platteland. De sprookjes die hem werden verteld door zijn Russische moeder prikkelden zijn verbeelding. Zeer jong ontdekte hij de surrealisten, waarna hij in hoog tempo een paar zeldzaam intense, obsederende bundels poëzie publiceerde. Hij deed dat onder auspiciën van die andere Luikse dichter, Jacques Izoard (1936-2008), die lange tijd zijn mentor was. Vanaf Mentir (1977) verscheen zijn werk overwegend bij de toonaangevende Parijse uitgeverij Minuit. Hij oogstte lof van de critici en bewondering bij een trouwe schare Franse en Belgische lezers, maar is blijven wonen in het Luikse achterland: een einzelgänger, wars van scholen en coterieën.
de vrouw geeft zich aan de man
de man geeft zich aan de vrouw
hij en zij worden één, de man
en de vrouw, de vrouw en de man
Vanaf de jaren 90 maakten beklemming en duisterheid in Savitzkaya’s werk plaats voor meer lichtheid en ‘dwaasheid’, getuige onder meer La Folie originelle (1991), Fou civil (1999) en Fou trop poli (2005). Hij schreef essays over schilders (onder meer Hiëronymus Bosch), en poëtische lofzangen op het jonge leven van zijn kinderen: Marin mon coeur (1992), waarvoor hij in 1994 de Prix triennal du Roman van de Franse Gemeenschap ontving, en Exquise Louise (2003). De laatste jaren trekt hij de aandacht met poëzieperformances (Nouba 2007, Contre l’homme 2010), een soort verzoeningsrites die soms de vorm aannemen van een uitgesponnen feestdronk op het verbond tussen man en vrouw – ‘op hun navel dichtgebonden met een fraaie zeemansknoop’.
(De tekst werd geschreven in het kader van Savitzkaya’s optreden op het Poetry International Festival.)
Naar de vertaling Tafelgereedschap door Rokus Hofstede van Eugène Savitzkaya.