thema:

Gedichten

Vertaling:

bougainville

 

0

 

gestippelde ochtend hoe die vanonder de mist

opstijgt alsof ’t door vloeiblad heen weekt

waterverven, val van bladpunten, val van tuiten

als van tule, een twijgje schilt zich uit het kostuum

heeft geen lijf, rekt zich, bezint zich op (groen) en

de zenuwpunten in de schouder van het dal groeten

het bewegen, de arm, ze leggen de hand op tafel

bij de knoppen, bloesems, de niet te vatten lucht  –

 

 

1

 

ontbreken de steunbladeren ontbreekt de bevattelijke

grond om je heen en is zo één verhouten complot

een plaats delict van beschrijving: vliezig, geribd, zo

is vaak de griffel bezet met papillen, snap dat, zonder

een kijken naar, blootgesteld enkel aan het op elkaar

botsen van vocalen tussen haren, doorns, kan dat vergroeien

laat zich dat binnenhalen, gerafelde zoom fluweel soms

lancetachtige bladschijf, kopieer dat, tweeslachtige signalen –

 

 

2

 

vind eivormige schutbladeren, vind vandaag langs

de weg nog de eilanden veelogig stralend, dubbelzinnig

door welke nabijheid zouden ze worden omzeild

met welke handen als zeeman gekleed, zou dat zijn

begrepen gepaarde zakken en uitpuilende voorraden

als geperst, was je niet gestrand in blootgestelde lucht,

branderige mond en overslag van kleur in waar, waanzin,

hoe dit verder aangroeit en jou met één woord: omstruikt –

 

 

3

 

zeg na het eerste ogenwegdraaien hoe de draden gaan

dwalen, zich verspreiden op muren, schuttingen, lippen

een net van kleine explosies of plosieven, probeer deze

sierlijke oplossing: getuite lippen, frêle huid of naar

binnen waaieren, vouwen, paperflowern, volg dan de

namen terug naar het eiland, zeg solos is een taal die

bloem plaua noemt, een botsing kent ook een dergelijk

borgen en de vracht van geplukte bloemen –

 

 

 

dust bunnies

 

we zouden over kleine dieren praten, zouden door de knieën gaan voor kleine dieren, die van stof en slierten, tussen plinten, in kieren, die in hun grauwe pelsjes rillen, onze dieren van niets. we zouden ook heel dichtbij in jouw en in mijn taal fluisteren, zeg me, liefste, heb je vandaag al stof gezogen. nee, we zouden onze dieren niet laten beven, klein als vlekken, zijn het vlekken, hebben ze geen alleraardigste pluimstaarten, lepeloren of lange staarten, smoezeloren, zouden we niet minder gaan roken, minder hoesten, minder zus of zo zijn. gisteren was de kamerhoek eenzaam in zijn knarsende leemte. vandaag is hij honk, vandaag voor tedere horden een veilig oord, dus laat ons stil zijn, op onze knieën luisteren: naar onze kleine dieren hoe ze hun wollen, maangrauwe namen ruilen.

 

 

sliepen de ovens

 

I

 

berlijn

 

toen we wakker werden met nesten

in ons haar die we nacht noemden

 

sloegen de herstellende vaders

schoffelhandig alle kleppen dicht

 

zonder ons in hun vergeten

mee te nemen sliepen de ovens

 

 

II

 

glauchau

 

toen we ziek waren van roet

en stortgoed uit archieven

 

betrokken we met onze grootvaders

het gesloten seinhuis

 

zagen de oude wisselwachters

hun handen aan de hendels leggen

 

door de dode wissels

ging een rilling als op reis

 

 

III

 

malczyce / maltsch

 

toen op zijsporen

uitgerangeerde wagons droomden

 

van de omslagplaats aan de oderknie

van stortgoed en kolenstof

 

stalen wij een trage treinwagon

van zijn rails van zijn bed

 

lieten we in lege opslaghallen

vonken sproeien die ons moesten raken

 

 

IV

 

kleine stations zonder plaatsen.
Wolfgang Koeppen

 

maar toen we op vrije baan van oord

naar oord stof deden opwaaien

 

omdat ook de sterren wordt gezegd

hun ovens boven ons opstookten

 

seinden we door het landschap

dat als stuifas rondom ons lag

 

nog één keer de route door naar

het huis van de wisselwachters

 

 

V

 

legnica / liegnitz

 

toen we reden in de treinen droegen

mannen die niet onze vaders waren

 

het land in handgevlochten manden

(paddenstoelen bieren) slaperig door het

 

treinstel de rook die uit hun monden

kwam hing als nacht lang nog in ons haar

 

___________________________________

Een inleiding op de gedichten van Uljana Wolf door Annelie David staat hier.

Uljana Wolf (1979), dichter en vertaler. Vertaalde werk van Matthea Harvey, Christian Hawkey en Eugene Ostashevsky. Publikaties: kochanie ich habe brot gekauft (2005), Falsche freunde (2009) en Box Office (2009).

Annelie David (1959), ex-danser/choreograaf, won in 2004 de Dunya-prijs met een Duits gedicht. Recentelijk publiceerde ze Nederlandse gedichten in onder meer ExtaZe.

Over de auteur:

Over de vertaler:

Annelie David (1959), ex-danser/choreograaf, won in 2004 de Dunya-prijs met een Duits gedicht. Recentelijk publiceerde ze Nederlandse gedichten in onder meer ExtaZe. In 2013 verscheen haar bundel Machandel (Marmer).