thema:

Het pure ik. Over Jean-Jacques Rousseaus Brief aan d’Alembert


 
 
Jean-Jacques Rousseau is een buitenstaander. Op een bekend portret van hem, gemaakt door Allan Ramsay in 1766, heeft hij een bontmuts op zijn hoofd en een bontjas aan. De kleding toont het publiek dat het hier om iemand gaat die zich in Europa niet thuisvoelt. Maar opvallender nog dan de kleding zijn Rousseaus ogen. Ze staren de kijker aan, tegelijk priemend en met iets wonderlijk zachts erin. Ze drukken zijn ongemaskerde voorkomen uit, zijn eerlijkheid en weerloosheid. Hij mag zich dan in Armeense kledij hebben gestoken, maar de goede verstaander kijkt door die opsmuk heen.
Dit portret van Rousseau (1712-1778) verbeeldt de dubbelzinnigheid die het werk van deze filosoof kenmerkt. Hij is die man die Europeanen de ogen opende voor de puurheid van de natuur, de man die de begrippen eerlijkheid en authenticiteit zowat uitvond. Zijn Bekentenissen (1782) wordt gezien als een van de eerste ‘moderne’ autobiografieën. Waar grote voorgangers als Augustinus hun identiteit nog vooral ontleenden aan hun geloof, daar probeerde Rousseau zijn ‘ik’ zo puur en ongefilterd mogelijk voor de lezer bloot te leggen.

Maar juist in die drang tot ontmaskering schuilt het effectiefste masker. Daar wees Maarten Doorman op, zeker niet als eerste, in zijn essay Rousseau en ik (2012). Het is namelijk bijzonder moeilijk om echt en authentiek te zijn, het vergt oefening. Authenticiteit kan alleen maar ontstaan voor wie overtuigend een toneelstukje kan spelen. Doorman geeft aan dat Rousseau voor Ramsay meerdere keren moest poseren om natuurlijk over te komen en schrijft dan: ‘Wie echt wil zijn, is het per definitie niet, want met het bewustzijn van dat verlangen is de onechtheid er ook, zoals de dag slechts bestaat bij gratie van de nacht en zoals met de geboorte onze dood een onvermijdelijk gegeven wordt.’

Rousseau liep tegen een muur op die ons nog maar al te bekend is. Hoe kun je bewust je authenticiteit uitventen? De miljoenen of miljarden Facebook- en Twittergebruikers van nu weten dat dat niet kan. Ze kunnen pas zichzelf zijn wanneer ze zich welbewust met foto’s en teksten in de markt zetten. In die zin is de titel Rousseau en ik door Doorman goed gekozen. Ieder ‘ik’ in de westerse wereld treedt dagelijks in de voetsporen van Jean-Jacques Rousseau door het masker van de oprechtheid op te zetten.

Het mag dan zo zijn dat Rousseaus eerlijkheid nooit helemaal oprecht kon zijn, toch bleef hij zijn leven lang kritisch over mensen en fenomenen die zich expliciet als ‘gemaskerd’ presenteerden. Die afkeer steekt hij bijvoorbeeld niet onder stoelen of banken in zijn essay Brief aan d’Alembert over het toneel (1758). Het is een reactie op een artikel in de Encyclopédie door Jean d’Alembert, waarin gesproken werd van het openen van een theater in Rousseaus geboortestad Genève. Rousseau verzet zich tegen dit plan. Het theater heeft een dubieuze invloed op de moraal van het publiek, zo vreest hij, en acteurs zijn door hun ‘gemaskerde’ identiteit niet te vertrouwen.

Brief aan d’Alembert, een van de minder bekende teksten van Rousseau, is nooit in zijn geheel in het Nederlands vertaald. Wel werd in het boek Het licht der rede (2000), een bloemlezing Verlichtingsteksten onder redactie van Cyrille Offermans, een deel van de tekst vertaald. Hier presenteert Terras in vertaling van Jan Pieter van der Sterre en Reintje Ghoos een ander fragment, waarin de kwalijke invloed van het toneel wordt geschetst. Het is een tekst die de sporen van zijn tijd draagt, natuurlijk, die de meanderende stijl volgt die in de achttiende eeuw gebruikelijk was. Toch is dit fragment nog altijd fris en actueel, zoals de gehele maskeradeproblematiek van Rousseau dat is. Want zoals wij ons druk maken om de verderfelijke invloed van ‘de media’ op onze wereld en tegelijkertijd niet los kunnen komen van diezelfde media, zo was Jean-Jacques Rousseau een toneelhater die wist dat hij een toneelstukje moest opvoeren om authentiek over te komen.
 
Een deel van de vertaling van Jan-Pieter van der Sterre en Reintje Ghoos is hier te lezen.
 
 

Over de auteur:

Laurens Ham is literatuurwetenschapper, essayist en dichter. Hij werkt als universitair docent Moderne Nederlandse Letterkunde (Universiteit Utrecht) aan een Veni-onderzoek naar de rol van schrijvers in het literatuurbeleid. Daarnaast schrijft hij een boek over Nederlandstalige protestliedjes sinds 1966. Eerdere publicaties waren Door Prometheus geboeid (studie, 2015) en Mijn grote schuld (poëzie, 2017). In november 2018 verschijnt onder co-editeurschap van Elice de Gier Zijnsvariaties. Verbovelden, een postume dichtbundel van Sybren Polet.