Het is altijd schokkend om iets te verliezen dat er nooit was, een foto, een herinnering,
een getuigenis die niet synchroon loopt met het beeld.
Misschien juist vanwege het feit dat de essentie van een vliegveld daarin schuilt dat niemand daar aankomt met een andere bedoeling dan weer te vertrekken, neemt de angst hier nooit meer weg te kunnen komen gemakkelijk bezit van je. Niet eens omdat het vliegveld om veiligheidsreden hermetisch is afgesloten, omdat alle vluchten zijn geannuleerd, omdat de complete fluïde populatie van die transitionele wereld gegijzeld is in de onvoorspelbaarheid van een revolutie of een terroristische actie, maar eerder zoals in El Angel Exterminador van Luis Buñuel, waarin de gasten na een diner merken dat ze (psychologisch, niet fysiek) niet meer in staat zijn om een kamer in het huis van de gastheer te verlaten.
In die gedachte dringt zich een andere film uit 1962 naar voren, La Jetee van Chris Marker, waarvan een cruciale scene zich afspeelt op de pier van de luchthaven Orly bij Parijs. Een man herinnert zich als kind een vrouw gezien te hebben op die pier. Dat beeld is hem altijd bijgebleven. Als volwassene levend in een ondergronds netwerk van Parijs, na de derde wereldoorlog, brengen experimenten hem terug bij dat beeld uit zijn kindertijd. Met een fatale uitkomst.
In beide films rest de hoofdpersonen niets anders dan een uitweg te zoeken in de verbeelding – rationele verklaringen werken niet meer – of in de afleiding, de ontkenning. Totdat de ban verbroken wordt en de grens tussen de kamer en de rest van de wereld plotseling verdwijnt of er een ingreep plaatsvindt die je in de tijd laat ontsnappen.
***
De vertrekhal van een luchthaven, midden op een warme vooroorlogse zondagmiddag. Het geluid is wat het gewoonlijk is, veel stemmen tegelijkertijd en omroepberichten voorafgegaan en gevolgd door belachtige toonreeksjes, riedeltjes met kleine intervallen maar altijd herkenbaar als signaalgeluid. Op de achtergrond vliegtuigmotoren, het af en aan rijden van auto’s die spullen van en naar de vliegtuigen vervoeren en zo nu en dan een luid gevoerde woordenwisseling tussen passagiers en baliemedewerkers, tussen reizigers en douanebeambten. Dat die woordenwisselingen opvallen bewijst dat het merendeel van de geluiden richtingloos en statisch zijn. Te midden van het rumoer de nodige zwijgende gezichten, mannen en vrouwen met naar binnen gekeerd geluid of persoonlijke stiltes. Te midden van de persoonlijke stiltes een man aan het begin van een verhaal.
Een man staat bij de glazen wand die uitkijkt op de landingsbanen. De warmte van de middag slaat op hem neer, trekt door zijn schouders, zakt langs zijn rug zijn benen in, blijft daar hangen. Zijn hele lichaam voelt zwaar, ongewoon zwaar. Hij merkt dat hem de kracht – of is het de moed? – ontbreekt om deze plek te verlaten. Ook de anderen hier in de hal zijn nauwelijks tot bewegen in staat. Sommigen die naar de aanplakbiljetten hebben staan kijken zijn op de stoelen gaan zitten tegenover de deuren waarlangs de passagiers de hal zullen verlaten om naar de vliegtuigen te gaan. Het druk pratende in donkere pakken gestoken groepje mannen is stilgevallen. Een enkele reiziger leest een krant. De meesten staren voor zich uit of zakken weg in een oppervlakkige slaap.
Een man loopt buiten voor de wand langs, op weg naar de vrouw die iets verderop naar het landen van de vliegtuigen staat te kijken. Hij lijkt iets te roepen. Aan de vrouw is niet te zien of zij de man gehoord heeft. Het landende vliegtuig overstijgt elk ander geluid.
Een man kijkt naar een herinnering waarin een man op dezelfde manier naar een vrouw toeloopt, dan neervalt, terwijl een stem de foto’s van dat voorval aan elkaar praat, gegil suggereert, zelfs paniek en tenslotte de dood van de man.
Het is een dood in een glimp, onzichtbaar haast, verborgen onder de stem die de duur van alle beelden tot een glimp verkort. De stem heeft de kijker iets te vertellen, verduidelijkt het beeld, verduidelijkt het kijken, maar het kijken zit het luisteren in de weg. De tekst overrompelt het beeld en het beeld overrompelt de tekst.
De man heeft alleen de film gezien waarin het verhaal werd verteld van de man die als kind van dit voorval getuige was en die beelden zijn hele leven is blijven meedragen.
Herinneringen onderscheiden zich in niets van andere momenten. Het is dat ze zich later aan hun littekens laten herkennen.
Het verhaal vertelt dat het gezicht van de vrouw op de pier zowat het enige beeld was dat hij uit die vredige jaren nog had bewaard, al is het de vraag of hij het gezicht echt heeft gezien. Misschien heeft hij dit tedere moment bedacht om het moment van waanzin te ondersteunen, dat zou komen met dit plotselinge lawaai, het gebaar van die vrouw, dat wankelende lichaam, het schreeuwen van de mensen op de pier, bevangen door angst.
Niet veel later wordt Parijs verwoest. Velen sterven. Sommigen beschouwen zich als overwinnaars. Anderen worden gevangengenomen. De overlevenden vestigen zich in het ondergrondse netwerk van Chaillot.
De man daar op de tweede stoel van links heeft een masker voor zijn ogen dat hem doet denken aan het masker dat in de film op de ogen van de hoofdpersoon is gelegd tijdens de experimenten waaraan hij onderworpen wordt.
Geen enkele ruimte, zo werd de man in de film verteld, had betekenis voor het overleven van de soort. Alleen de tijd kon nog redding brengen, zelfs in de vorm van voedsel, medicijnen en energiebronnen.
Dit was het doel van de experimenten, om afgezanten de tijd in te sturen om het verleden en de toekomst op te roepen het heden te hulp te schieten. Als hij een andere tijd kan dromen of bedenken, kan hij er misschien ook in wonen.
In de hal heeft de tijd de mensen verdeeld. Er is een dag voorbijgegaan, misschien wel twee. Het is niet drukker of rumoeriger dan op het moment dat de man voor de glazen wand naar de vliegtuigen begon te kijken alsof hij naar de tijd zelf stond te kijken, maar de behoefte om het over schuld te hebben is gegroeid. De uren hebben de houdingen aangetast en de schaamte die de meesten vreesden is niet goed meer te vermijden. Een bleke man met een bezweet gezicht en een zonnebril op begint de verraders aan te wijzen. We hebben er zelf voor gekozen roept een man naar de zonnebril. We kunnen natuurlijk gewoon weggaan zegt een vrouw tegen de rest van haar gezelschap, maar de meesten zien niet in dat dit op dit uur, met nieuws dat ieder moment kan komen, iets zal opleveren. De man bij de wand voelt een hand uit het niets op zijn rug, heel even herkent hij zijn eigen hand niet meer. Een vrouw die hem zijn hand ziet bestuderen komt hem bekend voor. Onder het bord ‘Étrangers’ recht ze haar rug. Ze steekt haar hand op en lacht.
Als de werkelijkheid de film zou blijken te herhalen is dit gezicht van de vrouw onder het bord ‘Étrangers’ vermoedelijk het enige dat hij uit dit beslissende jaar bewaard blijkt te hebben, al is het de vraag of hij het gezicht echt heeft gezien. Het is misschien wachten op de experimenten.
Op de tiende dag beginnen beelden door te dringen, als bekentenissen.
Een vredige ochtend, een vredige slaapkamer, een echte kamer. Echte kinderen. Echte vogels. Echte katten. Echte graven.
Op de dertiende dag vindt de ontmoeting plaats. Die keer herkent hij haar. Hij weet zeker dat zij het is, hier in deze wereld met een overdaad en een rijkdom die hem van zijn stuk brengen. Om hem heen fantastische spullen: plastic, glas, reclameborden, de geur van chocolade. Als hij uit zijn fascinatie ontwaakt is de vrouw verdwenen.
De laboratoriummedewerkers die de experimenten op hem uitvoeren vergroten de controle, sturen hem terug. De tijd ontrolt zich opnieuw, het moment keert terug. Dit keer is hij dicht bij haar en spreekt haar aan. Haar reactie is hartelijk, zonder verbazing. Ze hebben geen herinneringen, geen plannen. De tijd vouwt zich pijnloos om hen heen.
Niemand in de hal weet of het om een experiment gaat of dat er een toevallige omstandigheid is die hen hier in de hal verzameld houdt. Het experiment kan zich beperkt hebben tot het vastleggen van ieders reactie op de verstrijkende tijd, maar misschien is er geen plan, alleen een omstandigheid.
Op de monitor met de vertrektijden verschijnen nieuwe tijden. Uit de luidsprekers komt het advies de monitoren in de gaten te houden. De man ziet door de glazen wand dat er geregeld een vliegtuig opstijgt en een ander vliegtuig weer landt. Het vliegtuig dat de reizigers in deze hal zal opnemen is nog niet gearriveerd. Of wel, maar misschien nog niet gereed om aan het vertrek te beginnen. Even is de mogelijkheid van een vertrek een onderwerp van gesprek bij de mensen die op de stoelen tegenover hem zitten. Het is misschien vreemd dat het vertrek opnieuw is uitgesteld, maar waarom – zo vraagt de jonge vrouw in het gezelschap zich af – zijn de broodjes bij de lunchcounter nog niet aangevuld? En wat een geluk dat ze hier zo’n heerlijke koffie schenken. Ik denk dat we er allemaal van zouden opknappen om nog een kop te nemen. De instemming is unaniem. Tevreden knikkend wachten ze allen op wat komen gaat.
De man herinnert zich niet of er gisterenmiddag al een gesprek heeft plaatsgevonden. Moest de verklaring die de beambte in de vertrekhal van hem verlangde de bedoeling van zijn reis niet aannemelijk maken? Bent u op weg naar huis of naar een andere bestemming? Welk doel dient uw reis? Is dit de eerste keer? De eerste keer van wat eigenlijk? Kent u de plek van aankomst goed? Kunt u daar iets meer over zeggen? Past bij het beeld van uw aankomst het woord thuis, of het woord druk of het woord tuin?
De man en de vrouw zijn in een tuin. Hij herinnert zich dat er tuinen waren. Ze vraagt hem naar de littekens op zijn hand. De littekens die dateren uit de eerste dagen van de oorlog die nog moet komen. Hij bedenkt een verklaring. Van een waarheid te fantastisch om te geloven behoudt hij de essentie: een onbereikbaar land, een lange weg te gaan. Ze luistert. Ze lacht niet.
In de experimenten die op dit eerste experiment volgen zal hij haar op verschillende momenten ontmoeten. Ze zal iets zeggen, ze buigt zich naar hem over. Voor hem is het niet duidelijk wie welk kant op beweegt. Hoe zeker is het dat hij droomt, of niet? Voor haar is het een natuurlijk gegeven dat hij komt en weer gaat, dat hij bestaat, praat, lacht, zwijgt, naar haar luistert en verdwijnt.
Een bericht ging uit van de mensen die in die wereld die nog moest komen een heenkomen hadden gezocht. In de vertrekhal begon het idee te leven dat dit de bedoeling was, dat het tijd werd om hen naar de toekomst over te hevelen. De man die het ontbreken van de tijd voor de glazen wand begonnen was had de les begrepen. De toekomst was beter beschermd dan het verleden. Hij herhaalde de les: omdat de mensheid wist te overleven, kon zij haar eigen verleden de middelen van haar overleving niet onthouden.
De zestiende dag. Opnieuw de centrale pier van de luchthaven Orly, midden op een warme vooroorlogse zondagmiddag. Hij stelt zich voor dat het kind dat hij ooit was voorbestemd was om daar ook te zijn, om naar de vliegtuigen te kijken. Maar eerst kijkt hij naar het gezicht van de vrouw daar aan het eind van de pier. Hij rent naar haar toe. En omdat hij de man herkent die hem sinds zijn dagen in dat ondergrondse kamp nauwlettend in de gaten heeft gehouden, wist hij dat er geen mogelijkheid was om aan de tijd te ontsnappen, en dat dit moment dat hem als kind gegund was om te bekijken en nooit had opgehouden hem te fascineren, het moment van zijn eigen dood was.
De tijd om terug te gaan is allang verstreken. Het was misschien omdat het hoorde bij de tijd dat we aan de oppervlakte van deze wereld het bewegen, en de haltes die er tussen dat bewegen bestonden, zo vanzelfsprekend vonden. Ook de tropische bestemmingen waren nog bereikbaar. Nu we allemaal in de catacomben van onze geesten moeten schuilen is de meest directe winst dat het voor iedereen even donker en even licht kan zijn. Omdat ook de schuldigen vergeten zijn is de tijd tot haar kernachtige vergetelheid teruggekeerd.