In die lange, trage winter,
door haar ijzeren duister heen,
zei jij zacht:
We houden vol, wij zijn van steen.
Om alles lag die ring van gif.
De vijand nadert, sluit ons in.
De Leningraders, als soldaten,
trotseerden zijn norse gezicht.
O stad zonder licht, zonder water!
en een onsje blokkadebrood.
Uit levenloze, wrede luchten
het woeste donderen van onheil.
De straten kermden, bruggen zuchtten,
maar de mensen leefden voort, vonden kracht.
En zij die vielen, vechtend als soldaten,
belandden in een stikvol massagraf.
Uiteindelijk bezweek de winter,
de wijde hemel klaarde op.
Bommen bestookten de huizen
die instortten, uitgeput.
En jij en ik gaan weer de brug op,
en pralend mei gaat met ons mee.
Je voelt extase en geluk
hoewel je niet goed weet waarom.
Een eenzaam wolkje drijft voorbij,
Gure wind teistert mond en ogen.
Wij praten zachtjes samen
over dat wat was en wat zal zijn.
Ten slotte ontsnapt aan ‘t lange duister,
zijn wij door barrières van vuur gegaan.
Je zei altijd: ‘We zijn van steen.’
Nee.
Wij zijn sterker dan steen:
Wij zijn het leven.
___________________
Deze vertaling werd mede mogelijk gemaakt door het Pilotprogramma voor jonge vertalers in literaire tijdschriften van het Nederlands Letterenfonds. Anniek Kool werd begeleid door Eric Metz.