Het lichaam tussen de dingen
Het lichaam is heel groot en goedmoedig. Als het zich ongehaast op een afgebakend terrein verplaatst, houdt het de aandacht strak gericht op de plek waar het naartoe koerst. Het gaat ontspannen en onbekommerd achter de blik aan, zich onderweg even schuddend, gewoon omdat dat lekker is en geen enkel kwaad kan en misschien wel een vlieg tot vertrekken noopt; opgeruimd staat netjes.
Als het een ruimte doorkruist met de bedoeling op een radicale manier van locatie, bezigheid of gezelschap te wisselen, nadert het voorzichtiger. De benen en armen ogen zwierig en ordeloos, maar staan onder constante curatele, zodat ze elk moment adequaat kunnen worden bijgestuurd en afgeremd zodra obstakels onderweg dit wenselijk maken. De ledematen zijn als kleine kinderen aan een leiband die niet op spanning staat. Zij mogen vrijelijk bewegen zolang de ruimte strekt, meebeweegt, toegeeflijk is. Als de ruime vernauwt, verhardt of verscherpt, en er een of ander onheil denkbaar wordt, worden de ledematen uit hun spel gehaald en tot de orde geroepen. Dan moeten zij zich terugtrekken naar de romp en dicht bij elkaar blijven, zo compact en statisch mogelijk, alert inventariserend welke ontwikkelingen zich zouden kunnen voordoen.
Ook al wordt het lichaam grondig begeleid en verstandig gehanteerd, toch biedt de aanblik van zijn progressie een zorgelijke aanblik. Wat kan er wel niet misgaan! Het vergt een enorme waakzaamheid om zo’n groot lichaam van zulk zacht materiaal veilig tussen alle grote harde dingen of kleine venijnige rotdingetjes door te laveren zonder dat het aan gort gaat.
Zolang het lichaam met zijn hele wezen gespitst blijft op elk van risico’s verzadigd moment, is de situatie veilig. Maar soms wordt het afgeleid, bijvoorbeeld omdat het in de verte een bekend lichaam heeft ontwaard dat het kan begroeten. Dan vult het zich met afwezigheid, een volledig verlies van bewustzijn van de directe fysieke werkelijkheid. Het lapt zijn coördinaten aan de laars, laat elke vorm van regie varen, en banjert voort alsof het in een vacuüm is geraakt waar het niets kan overkomen. Al tijdens de begroeting met het andere lichaam komt het weer tot zichzelf. Het herinnert zich met een schok de realiteit van de dimensies, en de noodzaak daar motoriek en snelheid op aan te passen.
Dit is de vijfde bijdrage van Richtje Reinsma in de reeks Lichamelijk meedenken. Zie ook ‘Weg’, ‘Stuk’, ‘Naaldjes’, ‘Het voorbeeldlichaam’ en ‘Lek’.