Weg
Het lichaam wilde een ding worden. Het maakte zich zwaar op de zachte voorbank, lijmde de knieën tegen het plastic dashboard, liet alle ledematen stollen. Het dacht de ademhaling weg. Het dacht de bloedsomloop en de spijsvertering weg. De ogen haakten zich in het oneindige. Vochtige bollen gevat in stevige holtes. Het zonlicht flikkerde door de voorruit, zond strepen uit over staal, plastic en huid. De luchtverversing blies stof en buitenlucht tegen de schenen. Dingen bewogen zonder te bewegen. Ze lieten zich beschijnen, verwarmen en afkoelen.
Het lichaam werd vanzelfsprekend, uitte niets anders dan zijn stoffelijkheid. Eén geheel. Bultjes kippenvel kwamen op. Ook de bultjes in het plastic van het dashboard kregen reliëf in de zon, tot ze in de schaduw van een wolk weggleden en versmolten tot een gelijkmatig oppervlak. Pluisjes bekleding van de voorbank wiegden in de luchtstroom van de ventilatie. Haartjes beefden. Alles onderging zijn eigenschappen, bleef beperkt tot de consequenties van zijn substantie.
Dit is de eerste bijdrage van Richtje Reinsma in de reeks Lichamelijk meedenken. Zie ook ‘Stuk’, ‘Naaldjes’, ‘Het voorbeeldlichaam’, ‘Het lichaam tussen de dingen’ en ‘Lek’.